Historicus Gijsen

Ram Kumar (Indian, b. 1924), Untitled (Blue Cat), 2006



Begin zeventiger jaren, college van Gijsen in het nieuwe pand van de Academie van Bouwkunst in Maastricht. Cultuurgeschiedenis. Gijsen, pijp in de scheefgetrokken mond, niemand aankijkend, de ogen strak gericht op een van de hoeken van het plafond, stak van wal: “Cultuur is het gedrag van mensen, uitingen, denk bijvoorbeeld aan groeten. Ze uit zich vaak in vage termen.” Als voorbeeld wordt aangehaald de waanzinaria uit Lucia di Lammermoor. Hij beklemtoont vervolgens dat de geestesgeschiedenis de “binnenkant” beschrijft en de cultuur de “buitenkant” toont. Is een onzaliger beschrijving van cultuur denkbaar? Begrijpelijk is het dan dat hij stelt dat het Christendom altijd open staat voor iedere cultuur, ze is nooit af en kan elke cultuur doordringen, immers zegt hij, het Christendom is niet alleen een Godsopvatting, maar ook een mensopvatting.

Gijsen had zijn opleiding genoten in Duitsland en verkeerde daar in de kringen van de latere paus Benedictus, betrokken bij de crimen sollicitationis. Politiek gezien beslist geen wereldvreemde man, een sine qua non in het katholiek kerkelijke circuit om tot een hoger ambt te worden geroepen. Over de hereniging van Duitsland zei hij, het was dus begin zeventiger jaren, Adenauer wilde beslist geen verenigd Duitsland, dan zou de macht toevallen aan de socialisten. Traditioneel stemde, wat inmiddels de DDR geworden was, links. Zo was het inderdaad, ondanks alle retoriek had de Bondsrepubliek van de CDU/CSU baat bij de status quo.

Op de academie had Gijsen ogenschijnlijk met niemand contact. Het trof dat ik hem uit de stadsbus zag stappen en we liepen samen naar de academie. Geen stom woord viel. Enkele dagen later kwam de boodschap dat hij tot bisschop van Roermond uitverkoren was. We hebben hem na die paar colleges nooit meer teruggezien totdat… Ja, totdat een of twee jaar later de directeur zijn veertig jaar priesterjubileum vierde, de man die tot en met geknokt had voor behoud van de bouwacademie voor Maastricht en bekend architectuur criticus. Tevens directeur van Rolduc.

Weer trof het dat ik Gijsen op straat zag bij aankomst aan de academie. Net terug van het kopen van een paars lint om een cadeau in te pakken dat ik namens mijn jaargenoten zou aanbieden aan Stassen, de directeur. Gijsen belde bij de voordeur aan. Heel ongebruikelijk, iedereen ging door de grote poort aan de zijkant binnen. Waar is de garderobe, vroeg Gijsen in vol ornaat. Hij werd door de secretaresse, een schone Amerikaanse, verwezen naar de plek zonder dat ze de behoefte voelde de bisschop uit zijn mantel te helpen. Gijsen af en vervolgens de trap op. Beleefd, zoals het hoort, liet ik Gijsen voorgaan. Op mijn beurt overhandigde ik Stassen een mooie serie cartoons onder de titel: “Van brouwershuis tot bouwershuis”. Het pand was namelijk vroeger een brouwerij geweest, van Marres, een legendarische naam in Maastricht. Stassen sprak toen de gedenkwaardige woorden zich richtend tot Gijsen: “Weet je Jo wat mijn vader vroeger zei? Als een paard met paars behangen wordt, begint het af te takelen.” Gijsen, in bisschoppelijk gewaad, kon slechts een grimas trekken. Het levenswerk van Stassen zou hij helpen ruïneren, Rolduc. Zo was Jo.





Beiden zijn overleden. Stassen, een warme, vriendelijke man. Geen moeite was hem teveel. Gijsen, een kille, afstotende man. Een man van zekerheden. Op Twitter heb ik inmiddels meer van dergelijke figuren aangetroffen. Bikkelhard zijn die mensen als het er voor hen op aankomt. Zonder mededogen. Zouden het mensen zijn met een grote levensleugen?

“We weten het: heel wat mensen in onze wereld, ook in onze eigen omgeving, voelen zich niet behaaglijk; zij zijn niet gerust; zij leven niet in vrede. Onder hen zijn er, die duidelijk gebukt gaan onder leed, die zich bedreigd weten of voortdurend in angst verkeren. anderen gaat het wellicht uiterlijk goed; zij tonen zich opgeruimd en klagen niet; maar ook zij zijn er zich van bewust, dat het menselijk geluk maar broos en gebrekkig is. Weer anderen zoeken hun onbehagen, hun verdriet, hun vrees voor wat komen kan, weg te drukken door van de ene dag in de andere te leven, door altijd maar bezig te zijn, door zich te laten bedwelmen door kortstondig plezier; maar vroeg of laat gaan ook zij inzien of ervaren, dat hun bestaan wankel is, zonder innerlijke zekerheid, zonder betrouwbaar uitzicht; en dan raken ook zij vaak ontmoedigd. Hoe komt dit?”

Aldus de inleidende paragraaf uit: “Zekerheid en vrede”, dr. J.M. Gijsen, 1978.

Zekerheid, geen twijfels, geen vragen. Doctrinair. Een scheiding aanbrengend tussen de innerlijke wereld en de buitenkant. Cultuur als façade. Zou hij daarom zo hardnekkig ontkend hebben dat? Frapperend, in mijn geval, ook een andere historicus doet dat, Huib Riethof. Is dit de reden waarom deze twee niet gebukt gingen en gaan onder gewetenswroeging? Zijn ze werkelijk wezenlijk overtuigd “goed” te zijn? Is dit de verklaring voor hun onwrikbare houding, zeg maar, hun geloof in de ene ware leer? Dan valt het te begrijpen dat zowel Riethof als Gijsen hun schunnigheden ontkenden en blijven ontkennen.
 


 

 

Uitgelichte afbeelding: bron

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.