Joachim Wilbers
In de lange lindelaan, die waarin Lientje Lotje leerde lopen, was sindsdien veel veranderd. De weg was verbreed, maar de statige linden waren gebleven, of misschien waren ze wel opnieuw geplant. In elk geval was het van een landelijke omgeving getransformeerd in een residentiële woonwijk, waar peuters beslist niet langer op straat leerden lopen. Destijds was het een zandweg die overschaduwd werd door twee rijen bomen. Nu was het breed, glimmend asfalt waar auto’s af en aan reden. Dure modellen, die niet uitnodigden om er stapvoets mee te rijden en de laan was vrij van verkeersdrempels, zodat het vaak een racebaan leek. Gedaan met de toenmalige rust.
Aan weerskanten waren dure herenhuizen verschenen, met oprijlanen en ruime tuinen. Als er al ergens armoe heerste werd die angstvallig binnenskamers gehouden. Aan de buitenkant niets dan glitter en glamour, behalve een.
Daarin had een groot gezin haar intrek genomen. Zij kochten de woning omdat ze de ruimte nodig hadden en konden gebruiken met negen kinderen, niet om te showen zoals de anderen in de laan. Er stond ook geen dure auto voor de deur, maar een oude VW bus.
Hij werkte thuis. Niet omdat hij geen kantoor had, maar omdat er iemand bij de kinderen moest blijven. De jongsten gingen nog niet naar school en geld voor een nanny hadden ze niet. Zij werkte in een instituut voor mindervaliden, maar dankzij de aanvulling van de kinderbijslag redden ze het net. Geen vetpot, al kwamen ze niets te kort, maar luxe was het evenmin.
Daarvoor schaamden ze zich niet en dat de buurt op ze neerkeek deerde hen evenmin. Zij hadden ook niks met de buren, die hen hooghartig bejegenden zonder ze een blik waardig te keuren.
Ze werden niet uitgenodigd op de feesten die regelmatig in een van de parkachtige tuinen werden gegeven en als bij hun iemand jarig was zagen ze ook niemand uit de buurt. Het waren gescheiden werelden; het grote gezin versus de rest.
Dat zou zo zijn gebleven en niet waard om te vertellen als er niet iets was voorgevallen, waar eigenlijk niemand iets aan kon doen. Het kwam van buiten.
Het huis van het grote gezin was het eerste dat langs de laan werd gebouwd, het oudste van de wijk. Ze hadden veel moeten opknappen voor ze erin konden trekken, maar anders hadden ze het zich niet kunnen veroorloven. Ze hadden de werkzaamheden zoveel mogelijk zelf uitgevoerd, met waar nodig professionele hulp, maar het was grondig gedaan.
De andere villa’s waren luchtiger gebouwd met open patio’s en veel glas, zwembaden…, zowat alles wat je je voorstelt bij een Hollywood-achtige setting. Uiterlijke schijn straalde ervan af, want daar was het bewoners om te doen; pronken.
De oude bouw met dikkere muren, kleinere ramen en stevige fundamenten, zoals in het begin van de vorige eeuw werd gebouwd, met de verbeteringen die het gezin zelf had aangebracht, maakte het tot het degelijkste gebouw in omgeving, waar de buurtbewoners destijds smalend om hadden gelachen. “Willen ze zich verschansen of er een fort van maken?” Vooral de pertinente ontkenning van luxe werd op minachting onthaald. “Ze horen hier echt niet.” Nou was het huis op zich al de vreemde eend in de luxe bijt, al voor zij er kwamen wonen, maar wat het gezin ermee had gedaan sloeg alles. Ze hadden niet eens een zwembad en de tuin lieten ze verwilderen. Dat kon echt niet.
Het huis lag ook iets hoger dan de rest, dankzij een glooiing in het landschap, en het was volledig onderkelderd, wat bij de anderen evenmin het geval was. Kelders waren uit de mode. Waarvoor waren koelkast en diepvries uitgevonden? Maar deze kelder maakte dat de fundamenten diep waren verankerd en dat dit geen overbodige luxe was in tijden van klimaatverandering werd bewezen door de hevigste storm in duizend jaar.
Het huis bleek bestand, al liep het wel wat schade op. De andere villa’s niet.
Grote ramen versplinterden onder de druk van de wind. Patio’s werden losgerukt. Het water in de zwembaden opgezweept tot mini tsunami’s. Toen de storm ging liggen was de ravage niet te overzien. Ferrari’s en Lamborghini’s verpletterd tegen gevels of weg gekatapulteerd in leeg geblazen zwembaden. Geen van de villa’s had nog een dak. De ravage binnen was compleet. Huisraad was naar buiten geslingerd. De buurt zag eruit of er een oorlog was uitgevochten. De meeste lindebomen waren afgeknapt of ontworteld en de parkachtige tuinen…
Wonder boven wonder waren er geen slachtoffers te betreuren, behalve wat snijwonden en kneuzingen. De bewoners hadden zich verscholen waar ze konden. De een ontdekte dat zijn tuinhuis meer bescherming bood dan de woning, een ander had zich verschanst in de luwte van een stenen muur die overeind was gebleven, maar ze hadden allemaal een ding gemeen: ontreddering en ongeloof.
Verdwaasd bezagen ze de schade. Ze konden niet bevatten, verdoofd als ze waren na het apocalyptische geweld. Stuk voor stuk waren ze handelingsonbekwaam en lieten zich leiden door de leden van het gezin die hulp boden waar ze konden.
Zij zorgden voor eten, onderdak, warmte… Hoe de verhouding tussen hen ook was. Deze mensen hadden hulp nodig en dat boden ze, zoveel ze konden, alles wat ze vermochten, zonder zichzelf te ontzien.
Dit bekende geen ommekeer in hun relatie ten opzichte van elkaar, al waren er die zich schaamden, maar zelfs dat niet iedereen.
Zodra de buurtbewoners de schrik te boven waren, ze hun verzekering hadden ingeschakeld, vervielen de meesten in het oude patroon. Het plebs had ze geholpen, maar dat kwam hen toe. Zo waren nu eenmaal de verhoudingen, want waren zij ten slotte niet van een andere orde, een hogere standaard? In feite veranderde er niets nadat de rommel was opgeruimd, de villa’s herbouwd, zonder dat de luxe paardjes er iets van hadden opgestoken. Er verschenen nieuwe Ferrari’s en Lamborghini’s, de zwembaden werden hersteld. Er werden nieuwe bomen aangeplant en de eerste tuinfeesten werden georganiseerd zonder dat het gezin werd uitgenodigd. Alles bleef bij het oude en ze passeerden elkaar opnieuw zonder groeten.
Uitgelichte foto: bron