Roodkapje

Kavan Cardoza: Fading away (2015)



Joachim Wilbers

 
In het stille land waar knollen nog altijd voor citroenen worden versleten, woonde een jong meisje dat je alles kon wijsmaken, ook dat de aarde plat als een pannenkoek is, waarom ze nooit ver liep, bang dat ze er vanaf zou vallen.
Zij was niet de enige die goedgelovig was. Iedereen dacht zo, maar zij was bijzonder omdat ze vragen stelde en ze nam geen genoegen met simpele antwoorden, al trok ze ze niet in twijfel. Daarom leerde ze, al ontwikkelde ze hierdoor een volkomen verwrongen beeld van de wereld waarin ze leefde.
Dat verklaarde haar angst voor wolven, ook al had ze er nooit een gezien, maar nadat ze het verhaal over Roodkapje had gehoord werd ze geplaagd door angstdromen waarin de wolf haar verorberde, zich daarna over de gezwollen buik wreef en verlekkerd met zijn lange tong smakte.
 
Later werd haar het sprookje over de zeven geitjes verteld en ze vroeg zich af wat een wolf lekkerder vond; haar of een geitje.
Niemand kende het antwoord. Sommigen dachten het geitje omdat ze dat zelf het smakelijkst vonden. “Geiten- of mensenvlees, dat lijkt me nogal wiedes.”
“Je zou niet van mij willen peuzelen?”, vroeg ze.
“He bah, nee.”
“Maar jij bent geen wolf.” Dat was zo, dus schoot ze er weinig mee op. De enige die het haar kon vertellen was de wolf zelf, maar waar vond ze die en durfde ze de confrontatie aan?
“Waar vind ik een wolf en hoe ziet hij eruit?” Ook dat wist niemand.
 
Na lang aarzelen trok ze haar stoutste schoenen aan en vertrok met een ransel vol angst, maar als ze voorzichtig liep en zich niet haastte zou ze de rand van de pannenkoek wel op tijd zien, voor ze eraf kon vallen.
Het meisje liep en liep, dagenlang en het verbaasde haar dat ze het eind van de pannenkoek niet bereikte. Ze had niet gedacht dat hij zo groot kon zijn. Uiteindelijk bereikte ze een stad, veel groter dan haar dorp en ze verbaasde zich andermaal, vooral over hoe druk het was, hoe gehaast iedereen zich repte. Ten slotte durfde ze het aan een voorbijganger aan te klampen. “Weet u waar ik de wolf kan vinden?” De aangesprokene keurde haar geen blik waardig en versnelde zijn pas.
 
Ze probeerde het opnieuw en na nog enkele pogingen had ze succes. “Probeer het eens bij de bank”, schamperde de grijsaard, “Daar vind je zoveel wolven als je wilt.”
“Welke bank?”, vroeg het meisje verbaasd.
De grijsaard nam haar onderzoekend op. “Niet een waarop je kunt zitten. Een gebouw waar ze je bezittingen aftroggelen met mooie beloftes. Als je rechtdoor loopt kom je op een plein met de beeltenis van een stier. Daar vind je alle financiële instellingen. Daarbinnen stikt het van de wolven. Pas maar op dat ze je niet verscheuren.”
“Doen ze dat?”, vroeg het meisje angstig.
“Als ze ruiken dat je geld hebt.”
“Geld?” De grijsaard bezag haar opnieuw, haalde de schouders op en vervolgde zijn weg.
 
Onzeker liep ze in de aangeduide richting. Was het werkelijk zo gevaarlijk? Ze nam zich voor voorzichtig te zijn, de wolven eerst vanop afstand te bestuderen voor ze besloot haar vraag te stellen. Misschien aan eentje die net had gegeten… Ze zag wel. Eerst zien hoe ze eruit zagen.
 
Ze bereikte het plein met in het midden een kolossale bronzen stier, briesend, de kop gebogen alsof hij op het punt stond aan te vallen. Een van zijn voorpoten schraapte de plaquette waarop hij stond. Levensecht. Ze was onder de indruk, want zoiets had ze nog nooit gezien. Stieren kende ze, echte wel te verstaan. Ze hadden er enkele in het dorp om de koeien te dekken. Deze was helemaal alleen. Leek hij daarom zo kwaad?
 
Ze keek om zich heen naar de torenhoge gebouwen waarmee het reusachtige plein was omzoomd. Ze maakten een voorname indruk. Boven de ingangen las ze namen die allemaal eindigden op bank. Waren dit de holen van de wolven? Hoeveel zouden het er wel niet zijn? Of hadden ze al die ruimte nodig voor hun prooien? Rillingen liepen over haar rug. Als ze in een ervan binnenging keerde ze misschien nooit weer.
 
Het meisje liep behoedzaam naar de stier, streelde zijn koude gladde oppervlak. Voor hem was ze niet bang. Ze ging op het voetstuk zitten en staarde naar de voorname entrees. Hoe moest ze het aanleggen om met een wolf in contact te komen zonder dat ze zelf gevaar liep?
 
Verbaasd zag ze een jongeman naar buiten komen met dezelfde gladde uitstraling als de stier, al was hij niet van brons, zijn kleur deed er wel aan denken. Anders gebruind dan de mensen thuis die op het land werkten. Zij waren verweerd door het harde werken in de buitenlucht. Deze zag eruit of zijn tint was aangebracht, erop gesmeerd en gepolijst zoals de stier. Hij glom zelfs, tot en met het blond van zijn plakkende haren en al had ze zulke kleren nog nooit gezien, ze wist dat ze waardevol moesten zijn, want ook zijn pak en hemd glommen, schitterden nu de zon erop viel. En die schoenen…, je kon je erin spiegelen. Zou hij in dienst van de wolven zijn? Misschien een geitenlokker, want zo’n dier zou evenzeer onder de indruk zijn van dit glimmende personage dat eruitzag of hij de hele dag niets deed.
 
Ze riep naar hem: “Kent u de wolf?” Hij hield zijn pas in, keek haar aan en schudde meewarig zijn hoofd voor hij een volgend gebouw binnenging. Het meisje keek hem mismoedig na.
 
Plotseling keerde de jongeman terug, dat dacht ze tenminste. Deze leek op de eerste, alsof ze uit dezelfde mal kwamen. “Zoek je de wolf?”, vroeg hij niet zonder ironie. Het meisje knikte. “Ga maar mee.”
Ze volgde bedremmeld, geïmponeerd, angstig ook bezag ze de statige entree met achter de imposante balie een al net zo gebronsde blonde jonge vrouw die samenzweerderig grijnsde en de zus kon zijn van beide jongemannen. Had de wolf hun hele familie in dienst? Hij die haar had gehaald sprak: “Ik zal je bij de procuratiehouder brengen. Dat is degene die bepaalt of je tot de wolf wordt toegelaten”.
 
Ze plaste bijna in haar broek van nervositeit toen de grote. statige man, haar uitnodigde te gaan zitten. “Zo, dus jij bent op zoek naar de wolf”, sprak de procuratiehouder gedistingeerd. “Ben je klant bij onze bank?”
“Nee meneer”, stamelde het meisje.
De procuratiehouder fronste. “Dan wordt het lastig. Je zult eerst een rekening moeten openen.”
“Wat bedoelt u?”
“Een rekening dient om je geld bij ons in bewaring te geven zodat wij kunnen zorgen dat het meer wordt.”
 
“Geld?”
 
De procuratiehouder zuchtte. “Is er geen geld waar jij vandaan komt?” Het meisje haalde de schouders op, wist duidelijk niet waarover hij het had. “Bezittingen?”, probeerde deze.
Dat kende ze. “We hebben vee en land dat we bewerken…”
 
De procuratiehouder spreidde in een joviaal gebaar de armen. “Dat is fantastisch. Dat kunnen we hypothekeren”, en hij legde uit dat de dorpelingen de middelen zouden krijgen om uit te breiden, landbouwmachines aan konden schaffen waarmee ze meer en sneller konden oogsten. Zijn uitleg klonk als het paradijs, alsof niemand nog ooit hoefde werken, of het allemaal vanzelf ging en ze over niet al te lange tijd in zulke luxe tempels woonden waarin ze zich bevond. Het meisje werd aangestoken door zijn enthousiasme en beloofde de dorpelingen over te halen om in zaken te gaan met de bank. De wolf vergeten. Dit had voorrang; voorspoed, geluk… Ze was de procuratiehouder dankbaar en begon blij aan de terugweg naar huis waar ze de dorpsraad bijeen riep en wist te overtuigen.
 
Voorspoed, jazeker, tot de bank terugbetalingen verlangde en de dorpelingen de middelen niet hadden. De oogst viel tegen. Machines moesten in reparatie wat moest worden uitbesteed omdat niemand over de benodigde kennis beschikte. Tot overmaat van ramp bleek het speciaal gekochte zaad besmet en brak er mond en klauwzeer uit. Misstanden waar ze vroeger geen last van hadden, toen het nog kleinschalig was, de bossen nog niet gerooid om er akkerland van te maken.
Daaraan had de bank geen boodschap. Het hele dorp werd onteigend en verkocht aan een projectontwikkelaar die er een vakantiepark van maakte. Dat was sowieso lucratiever dan dat agrarische geploeter.
 
De dorpelingen werden verdreven, op de vlucht, maar werden aan de grens geweigerd dankzij hun getaande uiterlijk. Het laatste dat van ze werd vernomen was dat ze scheep gingen in een wankel bootje dat waarschijnlijk door de ruwe zee werd verzwolgen. Ze waren landbouwers, geen zeelieden, maar misschien had het meisje geluk en ontmoette ze onder de golven de zeewolf…


Uitgelichte foto: bron

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.