JOACHIM WILBERS
Tegen dat hij de halte bereikte was de bus weg. Ze ontsnapte als het ware net voor zijn neus. Brute pech.
Hij vloekte, maar dat hielp niet. Er reden hier maar twee bussen per dag, op zondag een.
Besluiteloos keek hij om zich heen. Als hij de telefoon niet had opgenomen…, maar dat had hij wel. Hij kon de tijd niet terugdraaien. Wat nu?
Een bestelauto stopte. “Wil je meerijden?” Hij knikte dankbaar. “Bus gemist?”, glimlachte de bestuurster. “Je bent op weg naar de stad, neem ik aan? Ik ook.”
Hij kende haar. Dat wil zeggen; ze kwamen elkaar wel op markt tegen. Kennen was veel, ze hadden nooit een woord gewisseld. Dat maakte haar niet uit. Ze babbelde vrolijk. Hij luisterde vooral.
“Je hebt toch een auto?” Ze wist blijkbaar meer van hem dan hij van haar.
“Die is naar de garage. Daarom moet ik naar de stad. Er was iets mis met de wielophanging.”
“Volvo”, sprak ze kordaat. “Ik zet je daar wel af. “Geen omweg”, glimlachte ze. Hij had niets te vertellen. Zij bepaalde, maar hij vond het best.
“In elk geval kennen we elkaar nu”, gaf ze lachend te kennen terwijl ze hem uit de auto liet. “Tot op de markt”. Ze knipoogde erbij.
Zijn auto was klaar maar hij mocht hem later ophalen omdat hij nog inkopen wilde doen. Nu hij hier toch was… Hij wandelde naar een halte, nam de bus naar het centrum.
Op zijn gemak bezocht hij de winkels die hij in gedachten had. Het was nog vroeg. Hij was sneller in de stad dan hij met de bus zou zijn geweest en nam het ervan, ging op een terras zitten, sloeg de benen over elkaar en wachtte op de bestelde lunch.
“He, daar ben je weer. Mag ik erbij komen zitten?”
“Alleen als ik je lunch mag betalen”, glimlachte hij.
“Dat hoeft toch niet”, maar ze schoof onmiddellijk aan.
“Is je auto klaar?” Hij knikte. “Fijn, dan hoef je niet mee terug te rijden”, wat ze daar ook mee bedoelde. Ze zag de tassen. “Inkopen gedaan?”
“Ik was hier toch.”
“Dingen die je bij ons niet kunt krijgen”, concludeerde ze. “Laat me raden. Materiaal.”
“Dat is een ruim begrip”, lachte hij terwijl de lunch werd opgediend.
“Hm. Kwasten en verf”, sprak ze samenzweerderig.
“Onder andere. Ik neem altijd te veel in zulk soort zaken. Dingen die ik zie en wil uitproberen.”
“Je schildert toch?” Hij beaamde. “Gek dat zoveel artistiekelingen zich in de dorpen vestigen.”
“Waarom gek?”
“Nou ja, gek… Ik bedoel, voor mij lijkt het of jullie allemaal samenklitten.”
Hij grijnsde. “Misschien is dat zo. Soort zoekt soort? Jij bent blijkbaar geen kunstenaar.”
“Nee, ik verkoop huizen. Ik werk voor een makelaardij, op basis van commissie”, voegde ze er snel aan toe.
“Geen verkoop, niets te eten.”
“Zo is het”, lachte ze. “Zo erg is het gelukkig niet. Een boterham kan er altijd vanaf, maar het is niet altijd gemakkelijk. Woonruimte is duur in deze streek. Huur jij of is het je eigendom?”
“Huur.”
“Waarom koop je niet?”
“Dan ben ik gebonden. Misschien wil ik over een tijd weer weg.”
“Dan verkoop je toch weer.”
“Te veel rompslomp.”
Ze lachte. “Een vrije geest.”
“Zo is het.”
Na de lunch bracht ze hem opnieuw naar de garage. Hij stapte in zijn eigen auto en reed achter haar aan terug naar het dorp. Ze toeterde voor ze afsloeg naar waar ze woonde. Hij knipperde kort met de lichten.
Ze probeerde en gelijk had ze. Ze bezocht hem in zijn atelier, keek rond. “Niet slecht, maar ik heb iets in de aanbieding dat veel beter bij je past.”
Hij grinnikte. “Doe geen moeite. Ik heb het prima naar mijn zin.”
“Nee echt. Je hoeft je niet verplicht te voelen, maar kijken kan geen kwaad. Het ligt hoog, ruim en licht. Precies iets voor een schilder. ik moest gelijk aan jou denken toen ik het zag. Als je tijd hebt…”
Hij deed het voor haar omdat hij haar mocht, al beschouwde hij het als tijdverspilling. Niet voor hemzelf, wel voor haar. “Ik koop niet, dat weet je.”
“Wacht tot je het ziet.”
Het was niet om haar dat hij verliefd werd op het pand, de ruime verwilderde tuin, maar vooral…
Opgetrokken uit natuursteen, ontworpen door een collega in het begin van de vorige eeuw, met een groot atelier, gescheiden van de woning. Niet zoals nu, leven in de werkruimte. Alleen slapen deed hij apart.
De woning was eigenlijk te groot, maar de rest. Het had iets nostalgisch, zonder kitscherige romantiek; robuust in boerenstijl.
“Dat zal een lieve duit kosten”, maar de prijs viel mee, paste binnen zijn budget.
“Het ligt erg afgelegen en de erven willen ervan af.” Ze keek hem aan. “Als je het te groot vindt, neem je een onderhuurder of huurster”, opperde ze.
Iets in haar intonatie waarschuwde hem. “Bied je je aan?”
“Ik zou hier best willen wonen”, gaf ze zonder verblikken te kennen.
“Ook een manier om aan een vrouw te geraken.”
Ze lachte. “Waarom niet?”
Ze verhuisden tegelijk, woonden samen en het was niet dat hij er ooit spijt van kreeg. Zij evenmin.
Uitgelichte foto: bron