Joachim Wilbers
Sprak de eerste mens met vleugels en vloog te pletter,
Kortstondige lol is het leukst; de meeste euforie, opgepept door adrenaline stoten, leven we ons uit, verzetten bakens en pissen onze broeken nat. Zie hier de mens en zijn prestaties ontdaan van franje.
“Zo’n ramp is het toch niet”, sprak de piloot voor hij crashte met honderdtachtig passagiers aan boord. Aforismen met de dood tot gevolg. Ze hebben werkelijk plaatsgevonden. Sommige halen zelfs de geschiedenisboeken als heroïsch feit; een wist-je-datje.
We zijn trots op alles, decoreren onze gesneuvelde ‘helden’; een stukje blik, een uitgestreken smoel en serieus klinkende woorden omdat je zo goed was je met angst in de kuiten, een protesterende maag en stront in je broek, te laten afslachten.
Zij zijn voorbeelden, redders des Vaderlands. De lintjesregen heeft een hoge vlucht genomen. Ze vliegt als het ware de pan uit met honderden tegelijk, Ridder in dit, officier in dat. Man wat voelen we ons. Hoelang nog voor iedere overledene een lintje krijgt voor het plezier van het sterven. Want dat plezier doet ie ons. Diegene haalt weer wat druk van de ketel, vooral als hij of zij arm, oud en bedlegerig is, want dat kost, belast de samenleving, terwijl we tegelijk trots zijn dat de gemiddelde leeftijd stijgt.
We worden oud, jubelt menigeen en geeft de geest in de bloei van zijn leven. Ja, de mens heeft een hoge vlucht genomen na eeuwen ‘beschaving’.
Tenminste in de Westerse wereld. De rest telt niet of nauwelijks mee, al mag je dat tegenwoordig niet langer hardop zeggen. Dat blijkt als ze deze kant opkomen; Luilekkerland opzoeken omdat ze thuis creperen. Dan sturen we ze terug, laten ze verzuipen en geloof maar niet dat zij kans maken op een lintje, zelfs niet als ze zo goed zijn met man en muis te vergaan. Dat is logisch, want ze vlíegen zich niet te pletter. Hun dood is geruisloos, al schreeuwen ze hun kelen schor van angst.
De waarde van een mensenleven hangt sterk af van waar je je bevindt. De beste plaats is het slachtveld want dan word je jaarlijks herdacht. Tegelijk met duizenden, wat heet, miljoenen anonieme anderen weliswaar, maar het is nog altijd beter dan ergens vergeten te verrotten, nietwaar?
Ter nagedachtenis aan de gevallenen, de helden die onze vrijheid mogelijk maakten, opdat wij elkaar in alle vrijheid naar het leven kunnen staan, mekaar kunnen beschimpen, voor rotte vis uitmaken, op mekanders kop kunnen pissen, onze waarheid kunnen claimen die niet de waarheid van die ander is, want dat is een profiteur, een uitvreter die hier de pot komt verteren. Dat zie je aan zijn huidskleur, zijn geloof, zijn geaardheid… Nee, die deugt voor geen meter en hoort hier beslist niet thuis.
We zijn nog altijd Übermenschen, al waren die eigenlijk uitgeroeid. Dat was toch de bedoeling werd ons verteld. Wij de overwinnaars die onze eigen vrijheid bevochten en wie het waagt daaraan te tornen wordt verguisd.
Neem nou de Russen, hufters dat het zijn. Ze vernietigen zomaar het sprookje dat we onze kinderen opdissen, waarmee we onszelf moed inspreken. ‘Nie mehr Krieg’, en oorlogen woeden vrolijk door. Niet op onze stoep, dat is waar en zolang het eigen straatje schoon is…, wat malen wij om die andere straat…
De wereld wordt kleiner, alles komt dichterbij, ook dat en niet alleen die verre reis die plots betaalbaar is. De wereld als poppenkast, want we liggen graag in dat andere straatje op het strand, zeker zolang het goedkoper is dan thuis. Dat dat goedkope uitbuiting betekent is niet ons probleem. Dat wordt het pas als de uitgebuiten deze kant op komen. Dan blijkt dat de achtergelaten schamele fooi niet toereikend was.
Ik vlieg, ik vlieg, naar verre oorden, zonnige stranden en goedkoop dat het daar is. Man, dat geld daar is niks waard. Je voelt je koning, keizer, admiraal, maar toiletpapier voor die leden daar, is het afval van onze industrie. Het spuit eruit, ze hebben geen popla nodig. Dat ze maar schijten op het slik dat wij er dumpen, dan zie je het niet meer.
Zo vliegen wij de wereld rond en pikken ons graantje mee, stelen de krenten uit de pap en vragen ons verbolgen af wat zij hier komen zoeken, waarom ze ons niet met rust kunnen laten nadat wij hen een bezoek hebben gebracht. Op tegenbezoek zitten wij niet te wachten.
Natuurlijk niet. Zij bedreigen onze vrijheid die we met zoveel offers hebben verworven, waarover we jaarlijks onze afschuw uitspreken en godbetert, die Russen. Zij versjteren het met hun bommen en granaten die ons om de oren vliegen. Ze vallen Europa aan. Misschien kunnen we toch maar beter alle vluchtelingen toelaten om ze naar het front te sturen. Dat zal de beer leren en die arme donders hoeven niet langer te verzuipen, maar worden postuum geëerd met een lintje. Dat kan er dan wel vanaf. Een mooie dood, een mooi gebaar en alle problemen opgelost.
Uitgelicht: bron