Maigret

Daniel Filipacchi: Georges Simenon dans les rues de Liège (1948)



GEORGES SIMENON

Twee pijprokers samen op een bank in Luik.

“Ik ben geboren in een milieu van kleine mensen. De kleine mensen, dat zijn zij waarop de democratieën worden gebouwd, waarop de staten worden gebouwd.
Zij zijn het die geloof hechten aan alle taboes, die geloven in alle waarheden die men hen wil doen geloven, die gedwee gevolg geven aan alle regels van de moraal die men wil uitvinden om er volgzame burgers van te maken.”


(Georges Simenon in gesprek met Roger Stéphane – 1963)



bij josephine baker

Ze heeft ongetwijfeld het beroemdste achterwerk ter wereld. Het meest begeerde ook. Een zo beroemd en zo begeerd achterwerk, dat ze er een voorwerp van verering van zou kunnen maken en de wierook van duizenden wellusten in min of meer dichte kringels naar haar zou kunnen doen opstijgen. (…)
Een fotogeniek achterste. Het scherm geeft de stevige en de zachte contouren, de wulpse trillingen en de meest woeste schokken ervan weer. (…)
We hebben het gezien in de warme gouden weerschijn van een babanenkrans. We hebben het gezien met rose veren waarvan de zachtse kleurschakeringen de bronzen huid deden uitkomen. We hebben het naakt gezien… We hebben dit achterste vooral dermate gestrekt gezien, door een geweldig uitdagende houding zo ver van het lichaam verwijderd, dat het een op zichzelf levend wezen werd, ver, zeer ver van het gezicht van Baker, waarin de ogen op kosmische wijze elkaar van schrik leken te naderen. Het groeide uit tot een synthese! Een synthese van dierlijke wellust, jong en levendig als de jazz, wervelend, vrolijk, brutaal en onschuldig, prettig vooral als een gezond en uitbundig kinderlijk plezier, niet pervers, maar misschien gretig. Waarom beroert het achterwerk van Baker de wereld? Waarom winden mannen zich massaal op en waarom is de jaloezie van de vrouwen zelfs bedaard? Maar verdorie, omdat het een achterwerk is dat lacht!
En er is niet alleen het achterwerk. Josephine Baker is slechts een lachbui, van aan haar haren, die op grappige wijze gelakt zijn, tot aan de beweeglijke benen, waarvan men slechts de welvingen kan zien, want zij staan nooit stil. Het wilde meisje zet heel de wereld in beweging, wordt van werelddeel naar werelddeel gebracht, nu eens ondergedompeld in een salon van zeer ernstige mensen, dan weer in een ei opgehesen tot in de nok van een variététheater. En men verdringt zich. Alle ogen blinken gelijkaardig. Alle handen zijn klam van dezelfde begeerte. Wanneer er geen duizenden verrekijkers op haar zijn gericht, dan zijn er de turende ogen, of de beweeglijke vingers die zich spannen. Waarom zou ze niet lachen? Daarvoor zou Baker zichzelf ernstig moeten nemen, zich bedrinken, de “femme fatale” spelen. Daarvoor voelt ze zich te goed. Dus lacht ze. Ze schudt haar twee borsten, die niet te dik zijn, maar mooi en zachte omtrekken hebben. Ze toont al haar tanden. Ze lacht vooral met haar ogen, grote ogen, waarvan het hoornvlies even uitbundig straalt als haar gelakte haren en die zo onwaarschijnlijk wit zijn, terwijl die twee zwarte kolen hier en daar rollen, nu eens in onderling overleg, dan weer op verschillende voorwerpen gericht.
Probeer, Mevrouw! Lelijk kijken, lelijk worden en aantrekkelijk blijven. Wat zeg ik? Lelijk kijken en alleen nog aantrekkelijker worden. Omdat dat alles intens leeft en omdat juist dat leven wordt begeerd, dat men een ogenblik zou willen inpalmen, opslorpen, het leven van het achterwerk en de ogen, het leven van een klein meisje dat een ster is geworden en die zich vermaakt!

Uit: Le Merle Rose



Een documentaire van Pierre Assouline

 
 
“Herinner u wat Colette me zo bescheiden en met voorkennis zei:
– Vooral geen literatuur!”



Uitgelichte foto: © Daniel Filipacchi / Paris Match – bron

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.