jur kuipers
In de herfst, ongeveer in oktober, kun je als je goed kijkt op de bosbodem een bizar uitgedost rupsje zien kruipen…
Heldergroen van kleur, diepzwarte tussensegmenten, behaard, met een aantal borstels op de rug.
Een opvallende verschijning.
Afgelopen maandagmiddag zag ik er een in het Slochterbos zich onvermoeibaar door de met herfstbladeren bedekte bosgrond ploeteren.
Het rupsje, in uitgerekte toestand niet groter dan een centimeter of vier, is op zoek om zich te verpoppen.
Uit die pop komt, als het overleeft, vervolgens een wat onopvallend uitziende nachtvlinder.
De borstels op de rug van de rups zijn duidelijk de inspiratie voor de naamgever geweest…
Maar wie was Merian?

Maria Sybilla Merian (1647-1717) was een fascinerende vrouw met een bijzondere levensgeschiedenis.
Al op jonge leeftijd raakte ze geïnteresseerd in insecten, bestudeerde en tekende ze.
Geboren in Frankfurt am Main kwam ze via familieperikelen in Friesland terecht bij haar halfbroer in Wieuwerd.
Ze had zich aangesloten bij een Christelijke sekte, de Labadisten, waar ze tot haar dood een volgeling van was.
Ze illustreerde diverse boeken met Europese vlinders en rupsen.
Maria bestudeerde vlinders en kweekte ze.
Soms met moeite, want eenvoudig was dit vaak niet.
De metamorfose van ei, rups, pop naar vlinder bracht ze in beeld.
Dit in een tijd dat het gros van de mensen nog geloofde in “spontane generatie”.
Rupsen en vlinders zouden “spontaan” ontstaan uit vuil en modder…
Ik denk dat als ze nu had geleefd ze waarschijnlijk bioloog was geworden, – in haar tijd was het wetenschappelijk domein echter ontoegankelijk voor vrouwen.
Op 52-jarige leeftijd vertrok ze met haar dochter naar Suriname waar ze twee jaar verbleef.
Daar woonde ze bij een Labadistische commune en verdiepte zich daar in de daar levende insecten, – uiteraard vooral vlinders en rupsen.
Toen ze ziek werd, waarschijnlijk Malaria, en er een oorlog dreigde tussen de Nederlanden, Engeland en Frankrijk dat gevolgen zou kunnen hebben voor de zeevaart, keerde ze huiswaarts.
Ze vestigde zich in Amsterdam, waar ze tot haar dood bleef wonen.
Tsaar Peter de Grote kocht, toen hij in Nederland woonde, een aantal werken van Maria Sybilla Merian – van haar dochter welteverstaan, want Maria was reeds erg ziek en zat in een rolstoel.
Ik raad een ieder die door dit verhaal in Maria Sybilla Merian geïnteresseerd is geraakt de Wikipedia-pagina over haar te lezen.
In 1705 kwam Merian’s belangrijkste werk uit.
Een groot met ingekleurde kopergravures voorzien boek genaamd:
“Metamorphosis insectorum Surinamensium”
Dit boek is enige tijd geleden opnieuw uitgegeven, nu (als extra) daarbij voorzien van hedendaagse beschrijvingen en inzichten, op hetzelfde kloeke formaat als toen.
De drukker heeft zelfs gepoogd met de papierkeuze zo dicht mogelijk in de buurt te komen van het originele boekwerk…
Dit boek heb ik dus.
Voor mij een “must have”.
Op Wikipedia staat het volgende:
Haar tekeningen en schetsen dienden nu als bron voor een prachtwerk in groot formaat over de Surinaamse flora en fauna. Met behulp van verschillende Amsterdamse kopergraveurs kon het boek na drie jaar hard werk in 1705 in Amsterdam verschijnen. Haar hoofdwerk is getiteld: Metamorphosis insectorum Surinamensium. Ze schreef in het voorwoord:
“In het maaken van dit Werk heb ik niet eigenbaatzugtig geweest, zullende vergenoegt zyn, wanneer maar myne gedaane onkosten wederom krijg; ik heb geen onkosten in het uitvoeren van dit Werk gespaart, maar heb de Plaaten door de beroemste Meesters doen snyden, en het beste Papier daartoe genoomen, op dat zo wel aan de Kenders der Kunst, als aan de Liefhebbers der Insecten en Planten plaisier en genoegen zoude geefen, gelyk ik my dan verblyden zal, wanneer ik hoore, dat ik mijn oogmerk berykt, en te gelyk genoegen gegeeven zal hebben.”
Er verscheen een Nederlandse (‘Verandering der Surinaamsche Insecten’) en een Latijnse editie.
Dat kleine rupsje dat ik in het Slochterbos fotografeerde is dus genoemd naar een uitzonderlijke vrouw.
Foto’s: Jur Kuipers – inzet: Wikipedia