Ratjetoe

Henk Heijmans: Kinderen zijn onze toekomst



Joachim Wilbers

 

Toen Ratjetoe ter wereld kwam was al lang bekend dat de mensheid geen lang leven meer was beschoren. Dat nam hij zijn ouders, hun generatie en de generaties daarvoor kwalijk. Waarom hadden ze niets ondernomen en waarom in vredesnaam hadden ze nog kinderen verwekt, terwijl ze konden weten waarmee ze hen opzadelde? Zijn ouders waren inmiddels overleden aan de gevolgen. Hij kon het ze niet meer vragen, maar het stak wel.
 
Ineengedoken loerde hij mistroostig naar de ingang van zijn schuilplaats, de oren bedekt met zijn handen als afweer tegen het aanhoudende geweld. Hoelang nog voor het ook hem te pakken kreeg? Dat het zou gebeuren stond vast. Hij moest immers naar buiten op zoek naar voedsel. Het was een kwestie van tijd voor het hem zou overvallen omdat hij niet op tijd de grot kon bereiken waarin hij relatief veilig was.
 
Ratjetoe werd in 2020 geboren en was inmiddels dertig jaar oud. Hoeveel soortgenoten er nog in leven waren wist hij niet. In de onmiddellijke omgeving leek hij de enige. Hij was nadat hij hier onderkomen had gevonden niemand tegengekomen, al zei dat niets. Hij verbleef zo min mogelijk buiten en dat zouden eventuele anderen ook wel doen. De natuur was te onbetrouwbaar om te wagen op onderzoek te gaan.
 
Als kind had hij er niet veel van meegekregen, ook niet bij stilgestaan. De zomers waren vaak te heet, mensen klaagden, of er viel zoveel neerslag dat rivieren en beken buiten hun oevers traden. Dan weer was het te droog, gewassen op de velden verdorden. Er ontstonden scheuren in de bodem. Soms zo breed en diep dat je erin kon verdwijnen. Dat was menig kind overkomen en ze werden zelden teruggevonden. Hij wist niet beter dan dat natuur steeds onbetrouwbaarder en gevaarlijker werd, maar hij vroeg zich niet af hoe dat kwam. Toen nog niet. Pas later toen hij leerde begrijpen.
 
Dat het klimaat veranderde begreep hij pas tijdens zijn tienerjaren, maar de gevolgen waren toen nog niet zo desastreus al had de opwarming inmiddels de twee graden overschreden. Dat was niets in vergelijking met wat hen wachtte. Hoeveel het nu was, daarvan had hij geen idee, maar te oordelen naar de onstabiele omstandigheden…
 
Hij was nog geboren in een huis met tuin. Inmiddels leefde hij als een dier, hurkend in een grot waar hij zover mogelijk naar achteren zijn behoeften deed. Hij hield zich in leven met kadavers, prooien van het natuurgeweld, soms al half vergaan en in het begin was hij er ziek van geworden; hevige buikkrampen, braken…, maar zijn lichaam had zich aangepast. Hij was een aaseter, zoals de hyena en hij voelde zich ook beslist niet meer of beter. Dat leerde je hier buiten wel af.
 
Kleren droeg hij allang niet meer. Wat hij aanhad toen hij vluchtte was al heel snel tot op de draad versleten. Hij had geen kans gezien iets mee te nemen. Het vuur greep zo snel om zich heen dat hij alleen het vege lijf kon redden. Zijn ouders waren in de laaiende vuurzee omgekomen, dat nam hij tenminste aan, want hij was niet teruggekeerd naar waar ze woonden. Dat had weinig zin. Er was niets meer, alles was verbrand.
 
Vuur en water waren niet eens het ergste. Dat was de wind. Stormen met snelheden van vijfhonderd kilometer per uur en meer. Daar was niets tegen bestand. Daarom was hij blij de hooggelegen verscholen grot te hebben gevonden. Hier maakte hij tenminste nog een kans, waar anderen werden weggeblazen.
 
Waarom klampte hij zich eigenlijk aan het leven vast, overgeleverd aan de vier elementen, want ook aardverschuivingen speelden hem parten. Hij was ternauwernood ontsnapt toen aardlagen, niet langer vastgehouden door boomwortels omlaag kwamen.
 
Als een dier, zo voelde hij zich; een verbitterd dier, vertrouwend op zijn instincten, want iets anders had hij niet, dat had hij al snel geleerd. De lessen op school vergeten, hij had er weinig aan gehad. Tegenwoordig golden andere wetten. Wie niet op zijn instinct vertrouwde was eraan voor de moeite.
 
Wat hadden ze hem ook weer verteld vroeger, ooit, het leek zolang geleden; ‘vertrouw op wetenschap’. Wellicht gold dat toen, maar wetenschap had de mensheid verraden. Dat bleek. Het was machteloos gebleken tegen de gevolgen. Oh, er waren er die dit hadden voorspeld, maar niet alleen was dat een minderheid, zij die eerlijk waren tenminste, hun waarschuwingen hadden niets uitgehaald. Ook zij hadden laten gebeuren, evenals alle anderen die verantwoording droegen. Zijn generatie, die er toch het minst aan kon doen, werd geslachtofferd onder het mom van kinderwens en toekomst. Welke toekomst?
 
De mensheid had gewoon voortgedaan alsof er weinig aan de hand was. Iedereen had zich vooral om de economische gevolgen bekommert, getracht met man en macht welvaart in stand te houden. Een verloren strijd terwijl het werkelijke gevaar steeds dichterbij kwam, voelbaar werd in jaarlijkse catastrofes. In het begin nog niet massaal en streekgebonden, wat in de jaren 2040 dramatisch veranderde. Niet langer een nieuwsitem op tv, iedereen werd getroffen. De een door vuur, de ander door water, hele agglomeraties werden door orkanen weggevaagd… Paniek kon niet uitblijven. Iedereen gaf iedereen de schuld. Er werden maatregelen getroffen. Veel te laat, al deden velen of die maatregelen er al langer waren. Op papier ja, maar die paperassen waren al lang vergeten. De lafhartigheid om zich in te dekken met hun verdragen… Als we dit doen dan…, maar niemand deed wat. Ze hadden het allemaal te druk met zichzelf, hun welvarend hachje in stand houden. Niemand wilde zijn vakantie opofferen, of de nieuwste mode, gadgets waar nu niemand meer wat aan had. Ze hadden allemaal dat ene nagejaagd; de vanzelfsprekende kooplust, consumeren, want zonder was geluk onmogelijk. Opgejut door reclamebombardementen verloren ze het belangrijkste uit het oog; dat wat op hen afkwam, wat over ze zou komen. Nog hoorde hij het panische gegil, het ongeloof toen het in volle hevigheid losbarstte, miljoenen mensen verzwolg en verteerde. Ze geloofden nog steeds niet, zelfs terwijl ze ten onder gingen. Hij evenmin. Dat besef kwam later, veel later, hier hoog in de bergen, geconfronteerd met de werkelijkheid. Daarvoor had ook hij ontkent, erop los geleefd alsof het niet op kon, er geen einde kon komen aan het potverteren, maar dat einde kwam zoals voorspelt…
 
In de stilte die volgde op het natuurgeweld begaf Ratjetoe zich huiverend naar buiten. Hij moest, had al drie dagen niet gegeten. Aan water geen gebrek. Regen sloeg in vlagen de grot binnen, bleef in oneffenheden staan, waar hij het maar hoefde op te slurpen. Hij had last van maagkrampen en diarree. Het werd tijd dat hij voedsel bemachtigde…
 
Gebukt speurde hij de omgeving af en had geluk. Ingeklemd tussen de wortels van een afgeknakte boom vond hij een konijn dat niet tijdig zijn hol had kunnen bereiken. Met al zijn kracht trok hij de stugge wortels vaneen en haalde zijn prooi tevoorschijn. Ratjetoe was rauw vlees inmiddels gewoon, zacht geworden door het ontbindingsproces. Met de tanden scheurde hij het vel los, spuugde de konijnenharen uit en begroef zijn gebit in het bloederige vlees terwijl hij schichtig de omgeving in de gaten hield, als een dier dat een rivaal verwacht om hem zijn prooi afhandig te maken.
 
Hij was zo verdiept in zijn voedsel dat hij het rotsblok dat door de storm was losgeraakt, te laat bemerkte. Het stortte met donderend geraas omlaag met zo’n vaart dat hij niet eens besefte dat hij werd verpletterd, terwijl zijn laatste gedachte zich opdrong; ‘wat moet er van de mensheid worden’.



Uitgelichte foto: bron

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.