De stoel

Gert Gooaverts: z.t. (2019)



Joachim Wilbers

 
Hij moest worden getakeld, voorzichtig, maar als hij eenmaal zat voelde het niet alleen comfortabel, maar waande hij zich Schuhmacher dankzij de elektrische aandrijving, waarmee hij de gangen en omgeving van het verpleeghuis onveilig maakte. Zijn stuurkunst liet nog te wensen, waarom het verplegend personeel haastig opzij sprong als hij naderde. “Kijk uit! Hij is onderweg.” Ze hadden beslist liever dat hij in bed bleef en toch ook gunde ze hem de vrijheid die hij op vier wieltjes verwierf.
 
De stoel was aan hem aangepast, zacht en kapselend, zodat zijn aangetaste lijf het minst te lijden had, al hield hij het nooit langer dan een uur vol. Daarna was hij blij dat hij weer lag, zodat hij volledig kon ontspannen, in plaats van zich te verzetten tegen de pijn die onherroepelijk het resultaat zou zijn. Toch was de korte tijd van vrijheid doorslaggevend. Hij kon bewegen, niet op eigen kracht, maar wel door hemzelf aangestuurd. Hij bepaalde, vanaf het moment dat ze hem hielpen in de stoel te geraken.
 
Hij kijkt naar al die gezonde benen in broeken, jurken, rokjes…, die zonder erbij na te denken voorbij lopen, lijken te paraderen voor hem in zijn stoel en toch realiseert niemand zich, zelfs niet wanneer ze hem zien zitten en het toch duidelijk moet zijn dat hij niet kan gaan. Niemand kijkt even naar beneden, naar de eigen benen die nog doen wat de zijne vertikken.
 
Is hij jaloers op al die gezonde stelten? Dat niet. Hij heeft vrede met zichzelf maar verwondert zich over de anderen, over hemzelf, vroeger, omdat hij zich evenmin realiseerde, vóór zijn handicap. Ook hij beschouwde zijn functioneren vanzelfsprekend, dacht er niet bij en waarom zou hij ook, zouden zij?
 
Er wordt beweerd dat je juist valt als je bewust probeert te lopen, als je nadenkt over het mechanisme van voortbewegen. Is dat zo? Hij kan het niet meer controleren. Zou hij dat willen? Jazeker, alleen al om het gevoel, de weigering te beleven, want zelfs dat is hem ontnomen. Hij zal nooit meer kunnen gaan of staan. Zelfs zitten is onmogelijk, behalve in de speciaal geconstrueerde stoel die het bekken ontlast zodat zijn gewicht vooral op het bovenlichaam rust, dat en het gevoelloze vlees van de dijen die hem nu toch tot steun zijn, al kan hij er niet langer op vertrouwen, ze vervullen nog steeds een functie.
 
Hij keert de stoel, rolt naar de vijver en staart in het water naar de oranje ruggen van goudvissen. Op de betonnen rand poetst een koppel eenden elkaars veren. Een zwerm muggen danst vlak boven het wateroppervlak waar ze zich als voedsel aanbieden, terwijl ze hem als voedsel zouden kunnen zien, maar ze lijken hem niet op te merken. Hun hinderlijk zoemen blijft ver van hem, zo ver dat hij het niet waarneemt. Ze stelen de show met hun dans en lijken het zich niet aan te trekken dat zo nu dan een van hun in de maag van een vis verdwijnt. We zijn met genoeg lijken ze daarmee te zeggen en hij denkt aan de mensheid, waar elk verlies als drama wordt ervaren. Zo speciaal wanen wij ons.
 
Na de vijver ‘scheurt’ hij over de paadjes, schampt een bloemperk omdat hij niet op tijd bijstuurt in een bocht. “Kijk uit!”, roept een medebewoner die niet graag ziet dat de tuin een slachtveld wordt dankzij zijn vandalistisch rijgedrag. Het kan hem niet schelen. Hij voelt zich vrij, bewuster vrij dan toen hij nog kon gaan, nog niet zo lang geleden. Dit is een ander soort vrijheid, omdat hij een heel klein stukje heeft teruggekregen, herovert als het ware, al is het niet zijn verdienste en heeft hij het te danken aan de constructeur die de stoel heeft aangepast. Zijn stoel zolang hij er gebruik van kan maken, wat niet zo heel erg lang zal zijn. Hij is terminaal, de pijn zal toenemen tot ook dit aangepaste zitten niet meer lukt, maar voorlopig leeft hij zich uit en maakt huis en tuin onveilig, wat anderen daar ook van vinden en hoeveel bloemen hij ook nog zal onthoofden en met een beetje geluk verongelukt hij met zijn bolide, zodat de beslissing hem uit handen wordt genomen…
 
Toch geniet hij van de tuin, al zou hij zijn eigen hof niet zo inrichten, in afgepaalde perceeltjes, geselecteerd op kleur en soort; rozen bij rozen, dahlia’s bij dahlia’s. Hij zou het speelser aankleden, planten in hun waarde laten, ze de vrijheid gunnen die ze in deze en de meeste tuinen wordt ontnomen omdat ze zich moeten gedragen zoals de tuinier het wil, met zijn schoffel, hark en snoeischaar modelleert hij tot in het oneindige, tot zelfs de weerbarstigste plant deemoedig buigt en een keur van bloemen produceert, met een uitbundigheid die ze in werkelijkheid niet voelt, want overdadige bloei gebeurt uit bittere armoe, omdat de plant zich genoodzaakt ziet zoveel als mogelijk zaad te produceren, zoals vrouwen in voorbije eeuwen, en nog in sommige streken, kinderen bleven werpen om het eigen voortbestaan te garanderen.
 
Het ongemak slaat plotseling toe, sneller dan anders en hij weet wat dat betekent. Pijn zal steeds frequenter de boventoon voeren, hem ook dat laatste ontnemen.
 
Hij zoeft terug naar de lift, maar in plaats van het derde drukt hij op de knop van de hoogste etage, waar hij nog niet is geweest en toch weet hij dat hij vandaar op het dak kan komen, op een deel dat nog niet klaar is. Het is voor de bewoners verboden, maar niemand kan verhinderen dat hij de kale betonnen vlakte oprijdt en zonder aarzeling de stoel over de rand drijft…
 
Zes etages zijn genoeg. Rozen breken onder zijn gewicht en hij breekt met ze mee. Hoe zacht ook zijn stoel, het kan zijn dood niet voorkomen…


Uitgelichte foto: bron

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.