Archaïsch

Vladimir Lagrange: Altai region, Siberia, Russia, 1970’s



Joachim Wilbers

 

Het varken kuierde op zijn gemak van het erf, een dagelijks fenomeen in het dorp waar vee niet achter omheiningen werd gehouden. Het bewoog vrij en niemand stoorde zich eraan. Evenmin was het bedoeld als toeristische attractie. Toeristen zag je niet in de vergeten vallei waar de tijd stil was blijven staan, altijd mist hing en het rook naar mestvaalt, ontbinding en uitwerpselen. De bewoners hadden er geen last van, maar het zijn geen geuren die bovenaan de verlanglijst van toeristen staan. Daarvoor is hun neus te fijngevoelig, te geciviliseerd als het ware. 

De bewoners wisten niet eens wat toeristen zijn. Ze verlieten nooit hun dorp en kregen evenmin ooit iemand van buiten op bezoek. Voor hen was de wereld niet groter dan hun dal en de omringende hellingen. Niemand klom ooit zo hoog om verder te kijken. Dat was taboe en omgeven met afschrikwekkende legenden die verhaalden over wie buiten was gegaan, niet terugkeerde. Eeuwig verloren, opgeslokt door wat zich ook daarbuiten bevond.

Ze hadden geen benul van de buitenwereld en de buitenwereld evenmin van hen. Ze betaalden geen belasting, zagen nooit een overheidsfunctionaris… Ze stonden werkelijk buiten het systeem. In de hoofdstad was niemand van het bestaan op de hoogte. Het stond op geen enkele kaart.

Hoe dat had kunnen gebeuren is niet geweten; een overgeslagen gemeenschap die in alles buiten de boot viel, maar daarvan hadden de bewoners geen last. Zij leefden hun kalme ongehaaste leven, deden alles met de hand en wat ze niet hadden werd ook niet gemist.

Een gelukkige gemeenschap? Zeker, al kenden ze hun dagelijkse besognes.

Het waren noeste werkers. De smid hamerde de ganse dag. Geld was onbekend. Zij deelden. Vee scharrelde en vond overal te eten. De een verbouwde knolgewassen, de ander graan waarvan voor het hele dorp platte broden werden gebakken. Melken gebeurde gezamenlijk en de vrouwen karnden het tot boter en kaas.

Saai? Nee hoor, er was genoeg te doen en toch ook hadden ze voldoende tijd voor zichzelf.

’s Avonds werden voor de eenvoudige huisjes de pijpen gestopt, mannen en vrouwen, weer of geen weer, want elk huisje was voorzien van een veranda, vanwaar ze in stilte genietend naar de pijpenstelen van de regen keken, want aan vocht geen gebrek, vandaar dat het dorp in een eeuwige mist was gehuld, wat wellicht verklaarde waarom ze onontdekt bleven. Van boven was het dorp niet te zien.

Dit alles veranderde toen een toevallige wandelaar de vallei betrad. Hij veroorzaakte onmiddellijk onbehagen. Hoe hij was gekleed, deed en sprak, de spullen die hij bij zich droeg. Hij was een van die moderne ontdekkingsreizigers, student, die wilde geraken waar niemand voor hem was. Haast onmogelijk in de huidige wereld, maar hem lukte het. Hoewel? De bewoners waren er uiteraard vóór hem en kenden elke vierkante centimeter, dus eigenlijk viel er niets te ontdekken.

Hij zag dat anders, want het dorp stond niet op zijn kaart, waarom hij het er prompt bij tekende en er zijn naam aan verbond, of de bewoners het daarmee eens waren of niet. Voortaan stond de vallei bekend als de Jules van der Kerken Vallei en het dorp uiteraard als Jules van der Kerken Dorp.

Niet dat het de dorpelingen wat uitmaakte. Toen nog niet. Voor hen bleef het het dorp. Er was nog altijd geen ander, want Jules vertrok en veel liet hij niet los, al bedankte hij hen voor het voedsel dat ze met hem deelde. 

Hij zag zijn naam al in de krant, op het nieuws, zoals elke rechtgeaarde ontdekker. Dat was zijn visie. Over de bewoners dacht hij niet na, eveneens als elke rechtgeaarde ontdekker. Nu hij er voet had gezet, zijn naam eraan verbonden, was het van hem. Zo niet zijn werkelijk, dan toch zijn geestelijk eigendom. 

Zodra de student de bewoonde wereld bereikte, roffelde hij de trom en het duurde niet lang voor een uitgelezen clubje onderzoekers de wildernis introk, op zoek naar de nieuw ontdekte vergeten beschaving en wat ze vonden tart elke beschrijving, vooral de niet te harden stank die hen noopte hun onderzoek te verrichten met door watten verstopte neuzen om te voorkomen dat ze gedurende de hele onderzoeksperiode onpasselijk waren. Daarnaast werd het zicht belemmerd door aanhoudende mist, wat niet bevorderlijk was voor de helderheid van hun onderzoek.

Dat bracht anderen ertoe meer duidelijkheid te scheppen. Vooraleerst werd een weg aangelegd om het dal te ontsluiten. Daarna werden onderzoeksfaciliteiten gebouwd om het fenomeen beter ter plaatse te bestuderen. Elk van de bewoners werd onder de microscoop gelegd en wat ze toen vonden sloeg de onderzoekers met stomheid en ongekende angst.

Ze ontdekten lang vergeten virussen, bacteriën en bacillen, waarvoor de dorpsbewoners immuun waren maar zij niet. Het dorp werd onmiddellijk afgesloten en in quarantaine geplaatst, maar het was te laat. De eersten, ook de student, waren allang besmet en verspreidden de ontdekking zonder te beseffen, tot de eerste sterfgevallen paniek zaaiden. Het was te laat en woekerde als de pest, zonder dat geneesmiddelen voorhanden bleken. Daartoe kreeg de farmaceutische industrie geen kans, zo snel greep het om zich heen.

En de dorpelingen? Zij waren allang blij dat de buitenstaanders wegbleven. Ze braken de lelijke bouwsels af en hervatten hun leven, onwetend dat de wereld daarbuiten door hun toedoen was uitgestorven, wat mensen betrof toch. Door de wereld van flora en fauna gonsde een zucht van verlichting. Eindelijk waren zij van dat destructieve beest verlost. 


Uitgelichte foto: bron

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.