De phoenix

David Dubnitskiy: z.t. (2020)



Joachim Wilbers

 

De Phoenix herrees. De menigte zag het, met stomheid geslagen. Ze hadden nog nooit een herrijzenis gezien en hier gebeurde het voor hun ogen. Zij allen waren getuigen, maar waarvan? Niemand wist het zeker. Wat herrees? Voor hen een onbekende grootheid. Iets dat uit vormloos vuur werd herboren. Zo leek het tenminste. Onbegrijpelijk en daarom angstaanjagend. 

De menigte stond als aan de grond genageld, durfde zich niet verroeren. Monden hingen angstig open, speeksel droop langs kinnen. Dit hadden ze niet gewild.

Wat ze wilden was de zondebok, de schuldenaar van hun ellende. Dat wat alles veroorzaakt had. Niet dit. Geen herhaling, want dat is wat herrijzenis betekent; herhaling van wat vooraf ging.

Dat kenden ze. Het had ze in het ongeluk gestort, hen alles ontnomen.

Ze waren welvarend, altijd geweest, zo dachten de meesten. Leven was amusement en plots…

Och, ze waren gewaarschuwd. Tenminste…, er waren doemdenkers die niemand geloofde, die beweerden dat het voorbij was. Ze werden gehoond, uitgelachen. Waar hadden ze het over? Alles was immers voorhanden. Er waren geen tekorten, op geen enkel gebied, maar de doemdenkers beweerden dat dat alles kunstmatig in stand werd gehouden om onlusten te voorkomen, Wie geloofde dat toen? Alles was te koop, binnen ieders bereik.

Opeens draaide leven op zijn kop. Torenhoge inflatie. Prijzen rezen zo hoog dat niemand kon overzien. Het ging zo snel dat niemand besefte. Ze konden geen tred houden. Dat was niet eerlijk. Iemand moest verantwoording nemen, tekorten aanzuiveren, want waar was alles gebleven?

Alsof een onvoorziene vloed alles had meegenomen. Zo werd het beleefd. Niet werkelijk, een boze droom waaruit ze zouden ontwaken. Daarvoor diende de Phoenix, maar die bracht nog meer van hetzelfde; de al beleefde ellende in het kwadraat.

Het was bedoeld als noodmaatregel. Letterlijk, noden verlichten en juist daarin faalde het. Hoe had het zover kunnen komen? Doemdenkers hadden nooit gelijk. Ze dienden als risee, maar vielen uit hun rol. De verdeling klopte niet. Zij, de welvarenden, werd hun welvaart ontnomen. “En dat is niet eerlijk”, zuchtte er een, ten einde raad.

Hij vond bijval. De menigte scandeerde: “Dat is eerlijk”, in eindeloze herhaling, alsof de bezwering ze kon redden. Je proefde de hoop die dat zinnetje vertegenwoordigde.

“Het is niet eerlijk”, werd de leus van de meute, jutte op. Ze dromden naar voren, maar waarheen? Er was geen zondebok, behalve zijzelf, wat niemand begreep.

Generaties lang hadden ze op anderen geteerd, op zij die zich niet konden verdedigen omdat ze anders waren. De onderste gelederen, vaak ver van huis. Minkukels en proleten die mee wilden profiteren, waarop ze geen recht hadden. Welvaart gold alleen voor hun, de uitverkorenen, maar de proleten waren gekomen, in zo grote getale dat ze niet waren tegen te houden. Zoveel dat het zwart zag.

De stormvloed had zijn deel geeist. Hadden zij hun welvaart ontnomen? 

Het was vroeger begonnen, crisissen volgden elkaar op, konden niet worden afgewend, al leek het of ze in de hand werden gehouden met bezwerende woorden van leiders die het moesten weten, tot langzaam doorsijpelde dat het niet te stuiten was. Crisissen gingen hun eigen gang, onmachtig om te bestieren, hoewel eenieder zijn deel bijdroeg, ging het alleen bergaf…

En nu zaten ze daar met z’n allen en staarden vol wanhoop naar de Phoenix die uit as herrees van wat ze zelf hadden verbrand.


Uitgelicht: bron

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.