Roger Hansson: Willow study (2016)
Joachim Wilbers
Tegen dat de Naamlozen allemaal in het gelid stonden was de ochtend bijna voorbij, Elke dag hetzelfde. Er zat toch ergens een productiefout. Hij had het al vaak gemeld, maar de anderen haalden hun schouders erover op. “Wat wil je. Ze zijn nu eenmaal traag en we weten allemaal waarom.” Hij vroeg zich af of dat de reden was, want ze waren niet altijd traag.
Hun traagheid betrof zaken die van ze werden verlangd en die ze voorheen ook niet graag deden, zoals in het gelid staan. Daarbij liepen en renden ze allemaal door elkaar, als kippen zonder kop. Ze zouden geen eigen wil meer hebben. Hij betwijfelde dat en niet alleen vanwege dat verdomde ochtendritueel dat nergens op sloeg. Waarom moesten ze in het gelid? Als een stel rekruten, terwijl ze daarna ieder hun gang konden gaan, die bezigheden uitvoeren waarvoor ze waren geselecteerd en zie, opeens waren ze niet langer traag, want die bezigheden waren afgestemd op wat ze vroeger hadden gedaan. De schoenmaker lapte nog altijd schoenen en de glazenmaker verving nog steeds ruiten. Goedkope arbeidskrachten? Och, hij beschouwde het vooral als het handhaven van geluk.
Geluk, daarom ging het, ook als je naamloos werd. Dat je niet langer voedsel nodig had, wilde niet zeggen dat daarom geluk moest worden ontnomen. Dat bleek, want bij de metingen scoorden Naamlozen hoger dan benoemden. Ze hadden minder behoeften, was de verklaring, want des te meer behoeften zoveel lager de score. Logisch, niet elke behoefte kon altijd en op het juiste moment worden vervuld.
Naamlozen hoefden niet zo nodig. Ze waren snel tevreden, behalve tijdens het ochtendgelid en daarover maakte hij zich zorgen. Hun geluksfactor kon hoger. Dat was toch het streven. Waarom moesten ze zich dan elke ochtend in rijen opstellen? Om te worden geteld, na te gaan of geen van hen ontbrak. Maar zelfs als er een niet kwam opdagen, wat dan nog? Als die Naamloze zich toch gelukkiger voelde waar hij of zij zich op dat moment bevond? Dan krijg je chaos, werd hem verteld, anarchie en zou het niet lang duren voor iedereen aan geluk inboette. Geluk vereiste structuur. Daarover waren alle meningen het eens.
Dat was vroeger wel anders. Individualisme, bah. Iedereen deed maar en stond bol van wensen die niet vervuld konden worden. De een wilde die blondine, maar die blondine wilde hem niet. Een ander wilde met vakantie maar kon het zich niet veroorloven. Altijd onvrede, onvervulde verlangens. Nee, structuur was beter en heel fijn afgestemd op ieders noden, zelfs die van de Naamlozen die vroeger helemaal niets te vertellen hadden. Ze werden in een kist verpakt, of nog erger; gecremeerd. Dat doe je een Naamloze toch niet aan, toch niet omdat hun behoeften ineens veel minder zijn? Ok, ze hoeven niet meer te eten, hebben niet langer behoefte aan lichamelijke geneugten, willen nergens naartoe, maar dat is toch geen reden? Zonder de Naamlozen waren de benoemden er evenmin. Zij waren de voorgangers die de benoemden mogelijk hadden gemaakt, vergeet dat niet en dat betekende dat zij net zo goed recht hadden op hun portie geluk.
Waarom dan dat ochtendritueel? Dat droeg echt niet bij, maar hij was blijkbaar de enige die dat zag. Het leek wel of het de anderen niet interesseerde en dat begreep hij niet. Elk van hun was uit Naamlozen voortgekomen, die toen nog benoemden waren. Het had toch ook met het eigen geluk te maken. Hij vond het tenminste niet leuk om te moeten aanzien hoe onwillig de Naamlozen zich elke ochtend opstelden om geteld en geïdentificeerd te worden, zodat zeker werd geweten dat geen van hen ontbrak. Wat dan nog?, vroeg hij zich af. Stel dat een van hen ergens wilde zijn. Dat recht had hij toch, of niet? Werkte dat individualisme in de hand? Dat zou natuurlijk kunnen. Stel dat ook de benoemden hun eigen weg zouden gaan? Dan zou chaos uitbreken, anarchie. Hij huiverde, kon de rilling niet onderdrukken en dat kwam hem duur te staan.
Hij stelde zich veel te veel vragen, trok zaken in twijfel. Zijn kern was individualistischer dan hij zelf besefte. Hij liep niet in het gelid, maar altijd net erbuiten. Waarom kon dit niet, of waarom was dat niet geoorloofd? Niet verboden, want verbod kenden ze niet. Je deed het niet. Zo was de orde der dingen die door iedereen werd aanvaard en nageleefd.
De volgende morgen stelde hij zich op tussen de rijen Naamlozen, voelde weerzin, treuzelde, maar zijn naam was hem ontnomen. Hij kon geen rechten doen gelden. Voor de eeuwigheid maakte hij deel uit van het groeiend leger Naamlozen die maar een verzet kenden; het schijnbaar onordelijke door elkaar lopen tijdens het ochtendgelid.
Uitgelichte foto: bron