Downtown Manhattan with World Trade Center towers, seen from “lover’s lane’ in New Jersey (1983)
Joachim Wilbers
Het stond er vol bloeiende kruiden. Honden pisten en kakten er, kinderen speelden er. Er werden picknicks gehouden. Kortom, de waterkant was multifunctioneel, want zie de zwemmers na het zwemmen in het gras op hun bont gekleurde strandlakens die al wat bloeit de adem benemen, het zonlicht roven dat de kloppers voor zichzelf opeisen. Lekker zacht zulk natuurlijke matras.
De waterkant was liever alleen. Een konijn dat zo nu en dan kwam knabbelen kon nog wel, maar die hordes schijtende en pissende honden driemaal daags en wat vonden mensen eraan om in hun uitwerpselen te gaan liggen? Bij het minste trokken ze de neus op, maar hier aan de waterkant…
De wei werd niet vaak gemaaid, dus misschien lagen de excrementen te goed verborgen, maar de stank… Ze hadden hun reukorgaan toch niet thuis gelaten?
Toegegeven, waar moesten ze anders heen? De torenhoge grijze betonnen blokken boden geen uitwijkmogelijkheden. Dat snapte de waterkant wel, maar inmiddels was het vies van zichzelf. Ze lieten ook alles achter, namen niets mee terug naar huis, al was dat nog zo dichtbij. Plastic, bierblikjes, afval en resten, en de volgende dag…, schopten ze wat rommel aan de kant en gingen ertussen liggen, bereidden voedsel, want zelfs als een hamburger uit hun handen viel raapten ze het op en aten rustig verder. Geen wonder dat het ziekteverzuim zeer hoog lag.
Als het water maar eens mee wilde werken, lekker buiten zijn oevers treden, alles schoonspoelen, meenemen naar zee, want die is groot. Dit beetje kan er nog wel bij, dacht de waterkant zelfzuchtig. Als hij er maar vanaf was. Zo een of twee keer per jaar een fikse overstroming kon geen kwaad. Alles knapte ervan op. Iedereen voelde zich weer fris…, voor even.
Voorlopig brandde de zon, waardoor de stank nog toenam, al waren kevers druk met opruimen. Het was gewoon te veel. Zo veel dat zelfs vlinders en bijen hun neus ophaalden en hun nectar elders zochten. De waterkant werd meer en meer gemeden behalve door verontreinigende mensen. Zij bleven dol op hun kant. Ze beschouwden het ook van zichzelf, was aan alles te merken.
Kinderen groeven kuilen, bouwden hutten. Dat was nog te begrijpen, al was de herrie die ze daarbij maakten vaak onverdraaglijk. Een peloton bouwvakkers produceerden minder lawaai. Vervelender waren de ouderen. Zij begonnen tuintjes aan te leggen. Natuurlijke vegetatie moest wijken voor sla en tomaten, waartussen en waarop de honden zonder mankeren hun behoefte deden. Goede mest, werd gezegd en het ziekteverzuim steeg. Veel burn out in de buurt. Dat zal wel; vanbinnen uitgebrand. Hoe kan het anders met de hoeveelheid ammoniak die zij binnenkregen.
De overvloedige bemesting tastte de oorspronkelijke flora aan. Inmiddels groeiden er meer brandnetels dan wat anders, maar wat maakte het uit, de reusachtige strandlakens bedekten alles, ook wat ze hadden achtergelaten, al klaagde zo nu en dan iemand dat het niet zo lekker lag als in het begin.
Het werd warmer en warmer, maar een verfrissende duik was alleen weggelegd voor honden en bewoners, De waterkant verschroeide en likte verlekkerd de druppels die van druipende lijven sijpelden. Daar moest het het mee doen. Niemand kwam op het idee af en toe te sproeien terwijl genoeg water voorhanden was. Jawel, de tuintjes, die kregen hun deel, maar verder… De waterkant versmachtte.
Soms viel er een buitje. Dan had de waterkant geluk, maar zo weinig dat het meeste verdampte voor het het doel bereikte. Zodra het regende klaagden de gebruikers, grabbelden hun spullen bijeen en haastten zich naar binnen. Waarom, begreep de waterkant niet. Ze doken in het water, maar als het uit wolken viel… Het leek wel of ze bang waren, maar waarvoor?
De waterkant bad en smeekte, verlangde zo sterk naar water dat al zijn concentratie daarop was gericht. Hij merkte niet eens hoe hij werd vertrappeld door mensen- en hondenpoten, zozeer hunkerde hij naar water en hij werd verhoord in hoeveelheden die hij zelf niet voor mogelijk had gehouden.
De stralende zon maakte plaats voor een zondvloed die alles wegwaste; afval, tuintjes, honden en mensen. Zelfs de funderingen van de torenhoge gebouwen raakten ondermijnd. Beton scheurde en stortte in. De hevigste regenval ooit hield dagenlang aan, alsof het nooit meer zou opdrogen, maar uiteindelijk keerde de zon terug.
De waterkant kwam proestend boven, spuugde nog wat overtollig water en keek om zich heen om voldaan te constateren dat het helemaal alleen was, behalve de rivier natuurlijk. Alles was weggespoeld. In de verte dreef nog wat rotzooi, op weg naar zee, maar dat deerde hem niet. Het was al ver, buiten zijn bereik
Heerlijk! De waterkant rekte zich tevreden uit. De omgeving verlaten. Er zou beslist weer leven ontstaan, zo ging dat in de natuur, maar van mensen en hun huisdieren had hij niet langer last…
Uitgelichte foto: bron