De knipogende dood

Juan Ballesteros: Siguiendo al hombre desconocido (2022)



Joachim Wilbers

 

In de grazige weide lag een lijk. Het knipoogde naar mij en toch was het dood. Ik dacht aan insecten of wormen die het fenomeen veroorzaakten, maar dat bleek bij nadere beschouwing niet zo te zijn. Was het dan toch niet dood? ik drukte twee vingers tegen de halsslagader maar voelde niets. Niet de geringste puls, waarna ik de schouders ophaalde en de politie belde. “Er ligt hier een knipogend lijk.”

“Heeft u gedronken?”

“Nee hoor. Ik ben broodnuchter.”

“We komen eraan.”

De combi was snel ter plaatse. Een man en een vrouw in uniform stapten bedaard uit en liepen nog bedaarder op me toe, duimen gehaakt achter de broeksriem. De man herhaalde de controle die ik al had uitgevoerd. “Hij is dood.” Ik knikte. “Waarom knipoogt hij dan?” ik keek hem aan. Verwachtte hij antwoord? “Wie heeft hem gevonden?”

“Ik.”

De agent reageerde achterdochtig. “Hij is nog niet lang overleden. Rigor Mortis is nog niet ingetreden. Was hij al dood toen u hem vond?” Ik knikte maar weer. “Dat weet u zeker.”

“Geen puls.”

“Bent u arts?”

“Nee.”

“Maar u weet hoe u moet controleren of een lijk dood is?”

“Ja.” Ditmaal knikte hij. De vrouwelijke collega stond erbij of het haar niet aanging.

“Ik zal de identificatiedienst laten komen. Voorlopig beschouwen we het als een verdacht overlijden. U zult ter beschikking moeten blijven.”

“Goed.” Hij vertrouwde mijn vlotte medewerking niet.

Nadat hij mijn antecedenten had genoteerd kwam hij met vragen die ertoe deden terwijl hij zich aan het knipogende lijk ergerde. “Kan dat niet stoppen? Heeft u iets gedaan wat dit veroorzaakt?”

“Nee. Hij knipoogde al toen ik hem vond.”

Hij nam me onderzoekend op, een en al achterdocht. Inmiddels arriveerde de technische recherche. Ik moest achter de afrastering wachten terwijl zij hun werk deden. Beide agenten liepen met me mee om hun vragen te vervolledigen.

“Kent u hem?”

“Nee. Nooit gezien.”

“Wat deed u hier?”, dat soort onzinnigheden. Wat moest ik antwoorden? De waarheid was dat ik op zoek naar vlinders was om te fotograferen, maar dat zou ze waarschijnlijk nog achterdochtiger maken. Toch waagde ik het erop, liet ze enkele foto’s op het schermpje van de Nikon zien, waarbij een prachtig gelukt exemplaar van een parelmoervlinder, maar het overtuigde niet. Een volwassen vent die vlindertjes fotografeert, het zou wat, hoewel het vrouwelijk blauw het schattig vond, mijn foto’s, wel te verstaan. De mannelijke diender fronste de wenkbrauwen toen ze dat zei. Ik was vast homo.

Het lijk werd afgevoerd. Iemand had iets over het knipperend oog geplakt. Blijkbaar irriteerde dat onafgebroken knipogen van de dode iedereen. De vindplaats werd nog niet vrijgegeven. Ze waren nog druk met sporenonderzoek. Een misdrijf werd nog altijd niet uitgesloten, maar dat moest autopsie uitwijzen. Ik mocht gaan maar moest ter beschikking blijven. “Ik zal maar een andere plek zoeken om vlinders te spotten”, sprak ik spijtig. Spijt die ik ook voelde. Op de grazige weide had ik eerder prachtige en zeldzame exemplaren geschoten. Daarvoor was ik speciaal gekomen.

“Dit terrein is voorlopig niet toegankelijk”, reageerde de mannelijke agent overbodig. Dat leek me logisch. Bovendien was het meest interessante deel ruimschoots afgezet met een rood en wit lint, waarop vet gedrukt het woord politie. Taboe dus. Jammer.

Ik trok naar hoger gelegen terrein, bedekt met lage bosjes met hier en daar gras. Misschien had ik geluk en ontdekte enkele kleine page’s, waarvan de meeste soorten bomen en struiken als waardplant hebben, maar ik had geen geluk. Er dwarrelde wel een koolwitje, maar niets dat interessant genoeg was om er een plaat van te schieten.

ik gaf op en wilde net naar huis gaan toen de telefoon overging. Dezelfde agent vroeg waar ik was en of ik onmiddellijk naar het bureau kon komen. Ik had geen bezwaar, was ook wel nieuwsgierig naar het knipogende lijk.

Bij de autopsie was gebleken dat hij om het leven was gebracht en nu was ik natuurlijk verdachte nummer een. Het knipogen zou zijn veroorzaakt omdat hij door elektrocutie de dood vond, wat me een onzinnige verklaring leek, al kon ik dat niet beoordelen. Zeker was dat hij niet onder stroom stond toen ik hem vond.

“U heeft aangegeven dat u het slachtoffer niet kent.”

“Dat is correct.”

“Hoe verklaart u dan dat uw nummer in zijn smartphone is gevonden?”

“Ik zou het niet weten. Misschien wilde hij me bellen.”

“Waarvoor?”

“Dat moet u hem vragen, maar dat gaat niet.”

“Niet bijdehand worden”, sprak de rechercheur die me ondervroeg knorrig.

“Ik doe niet bijdehand. Ik heb werkelijk geen idee waarom hij mijn nummer had.”

Hij nam me onderzoekend op, knikte vervolgens en staarde weer naar zijn papieren. “U bent kunstenaar. Heeft u misschien ooit een opdracht voor hem uitgevoerd?”

“Dat zou ik niet weten. Ik ken zijn naam niet eens, maar ik heb hem in elk geval nooit persoonlijk ontmoet. Dat weet ik zeker.”

“Gebeurt het dat u anoniem een opdracht krijgt?”

“Anoniem niet, maar soms geeft een ander de opdracht. Bij bedrijven bijvoorbeeld. Dat komt voor.”

“Dan kent u de eigenlijke opdrachtgever niet.”

“Dat kan. Of de begunstigde.”

“Een schilderij als cadeau aan iemand die u niet kent.” Ik knikte. “Gebeurt dat vaak?”

“Meer dan u denkt. Niet alleen werken in opdracht, ook tijdens tentoonstellingen worden schilderijen of tekeningen aangekocht voor iemand anders. Ik heb geen idee waar al mijn werk is verspreid. Van een aantal weet ik waar ze zijn, maar niet van allemaal.”

“Dus het slachtoffer zou werk van u kunnen bezitten?”

“Dat kan. Om dat te verifiëren zou u bij hem thuis moeten gaan kijken, of op zijn werk.”

“Dat hebben we inmiddels gedaan. In zijn huis hangen inderdaad twee schilderijen van u en in zijn  kantoor nog een.”

“Dat verklaart dan waarom hij mijn nummer heeft. Misschien overwoog hij meer aan te kopen.”

“Kunt u nagaan hoe die werken bij hem terecht zijn gekomen?”

“Als u me zegt welke het zijn.”

Dat nam de achterdocht niet weg. Ik werd niet als verdachte ontslagen. Er was een connectie tussen mij en het lijk en politie gelooft niet in toeval. Dat ik het lijk nooit in levende lijven had ontmoet werd op scepsis onthaald. Ze geloofden er geen snars van, al was het de waarheid. Zelfs toen ik zijn naam vernam, deed dit geen belletje rinkelen. De werken waren op een beurs gekocht via een handelaar met wie ik nooit persoonlijk zaken had gedaan. Hij had ze bij een faillissement verworven en ik wist dat de werken waren doorverkocht, maar niet aan wie. Dat kon ik zelfs aantonen, maar ook dat ontsloeg mij niet van verdenking.

“Waarom heeft hij juist deze werken aangekocht?”

“Ik zou het niet weten. Wellicht bevielen ze. Dat is vaak de reden voor een aankoop.”

“Niet sarcastisch worden”, waarschuwde de rechercheur.

“Stel dan zinnige vragen. Hoe kan ik weten waarom hij werk koopt van een handelaar?”

“Het gaat om uw schilderijen.”

“Ja en?”

“Wat is zo bijzonder aan deze drie?”

Ik begon te begrijpen waar hij heen wilde. “Het zijn naakten. Wellicht daarom.”

“Hoe verklaart u dan dat dit de enige naakten in zijn collectie zijn? Andere schilderijen, tekeningen, grafisch werk, zelfs beelden die zich in zijn woning en kantoor bevinden zijn allemaal abstract.”

“Dat is inderdaad vreemd, maar u verwacht toch niet dat ik daarvoor de reden ken?”

“Ik denk het wel. Een verzamelaar van abstracten koopt plots drie naakten van een kunstenaar die hij niet kent? Klinkt niet logisch, vindt u niet?” Dat moest ik toegeven, maar aangezien ik de man niet kende, moest ik het antwoord schuldig blijven, met als gevolg dat ik voor de nacht in hechtenis werd genomen om de volgende dag opnieuw te worden verhoord. 

Huiszoeking had meer opgeleverd; catalogi van tentoonstellingen, foto’s van werk van mij. Het slachtoffer had blijkbaar veel interesse voor mij en mijn werk, want er waren ook krantenknipsels, recensies uit tijdschriften en zelfs een onlangs verschenen biografie, maar de verlangde verklaring kon ik niet geven en dat vond ik inmiddels zelf verontrustend. Ik tastte, evenals de rechercheurs, volkomen in het duister. “Jullie zullen meer over hem en zijn motieven te weten moeten komen”, wat me op een spottende blik kwam te staan.

“Wilt u ons vertellen hoe wij ons werk moeten doen?”

“Ik heb geen idee, jullie hebben geen idee, dus lijkt het me logisch”, reageerde ik eigenwijs, waarna ik terug naar de cel werd gebracht. Dat schoot niet op.

Ik vroeg en kreeg de gelegenheid te teleforen en maakte daarvan gebruik om mijn advocaat te bellen. Hij kwam, ik sprak met hem en hij beloofde zoveel als mogelijk uit te zoeken.

Mr. Victor Helmich was specialist, vooral op het gebied van auteursrecht, nodig als iemand mijn werk of afbeeldingen ervan onwederrechtelijk gebruikte. Hij was goed ingebed in de wereld van de kunst, beschikte over de nodige contacten en kende de weg in de krochten van het culturele circuit. Desnoods huurde hij een gespecialiseerd detective. Eén ding was zeker. Zonder het te weten was ik een soort sleutel in deze mysterieuze zaak en dat ik toevalligerwijs het lijk had gevonden maakte mijn onschuld niet geloofwaardiger.

Terwijl Victor probeerde uit te zoeken hoe een en ander in elkaar zat, brak ik mijn hoofd in voorlopige hechtenis. Ik werd overgebracht naar een penitentiaire inrichting, maar ook regelmatig opgehaald wanneer er nieuwe gegevens aan het licht kwamen om daarover te worden ondervraagd en ik kreeg meer en meer het gevoel dat het er niet bepaald gunstig voor me uitzag. Langzaam maar zeker begon ik zelfs te twijfelen. Had ik het knipogend lijk alleen maar gevonden, of… Ik wist het niet meer. Verhoren werken behoorlijk indoctrinerend.

Gelukkig verrichtte Victor beter werk, maar het ging dan ook niet om zijn hachje. Hij had afstand, kon beschouwen en het hielp dat hij de vrijheid had de handelaar te bezoeken van wie het slachtoffer mijn werk had gekocht.

Victor reconstrueerde. Het was begonnen met een, dat wat in zijn kantoor hing. “Daar houden klanten van”, had het slachtoffer er knipogend bij verteld. Later had hij gebeld om de handelaar te vragen wat hij hem over de maker kon vertellen en of hij nog meer werk van hem had dat hij daarop ongezien had gereserveerd. De handelaar had echter geen idee vanwaar deze plotselinge interesse. De koper had verder niets losgelaten toen hij zijn aankopen kwam ophalen, maar de handelaar had er wat informatie bijgedaan waarmee het slachtoffer erg blij was geweest.

“Welke informatie?”, had Victor gevraagd.

“Artikeltjes die ik uit tijdschriften scheur. Ik moet verkopen niet, dus als ik informatie tegenkom over een kunstenaar van wie ik werk in huis heb…”

“Ik begrijp het. Niks speciaals.” Dat bleek niet het geval.  

Ook een doodlopende steeg dus, want het verklaarde niet het waarom voor de plotse belangstelling voor mij en mijn werk. De enige die dat leek te weten was het slachtoffer zelf. Hij leefde alleen, leek geen familie of vrienden te hebben, alleen werknemers, die ons wat dit betreft ook niet wijzer konden maken, al gaven ze wat opheldering over zijn karakter; een gesloten man die niet snel intiem met iemand werd, wat het uiteraard nog lastiger maakte.

Daarom zit ik nog altijd in het gevang en wacht op mijn veroordeling. De rechter doet vandaag uitspraak, maar het staat vast dat ik het heb gedaan, ook voor mezelf inmiddels en ik onderga gelaten, al heb ik het knipogende lijk van haar noch pluim gekend.


Uitgelichte afbeelding: bron

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.