Het bruggetje

Un pont suspendu de 200 m au-dessus du canal Albert !



Joacim Wilbers

 

“Wel alle kijvende wijven…”, mompelde hij geërgerd in zichzelf terwijl de colonne kwebbeltantes passeerden, aangestaard door in de wei grazende runderen.

“Dat is nu een kudde koeien”, onderwees moeder rund haar kalf terwijl ze de waggelende massa nakeek. 

De club dikke dames naderde in kalm tempo het bruggetje, druk babbelend met elkaar. Hij vroeg zich af of ze zich bewust waren van de omgeving, zo druk hadden ze het. Waarschijnlijk niet.

Het bruggetje was niet van de jongste maar voldeed nog steeds en had generaties wandelaars de passage over het snelstromende riviertje mogelijk gemaakt en zou dat nog vele jaren blijven doen…, tenminste…

De dames dromden samen aan het begin van de houten oversteek. Planken bogen door en kraakten vervaarlijk, wat de wandelaarsters ontging. Ze hadden alleen aandacht voor zichzelf en elkaar.

Toen ze in tienvoud het midden bereikten had het bruggetje er genoeg van. Meer dan een ton marcherend vlees, dat trilde en beefde bij elke stap, was te veel voor het houten staketsel. De planken begaven het en fungeerden als glijbaan voor de wild gesticulerende dames die als een kolossale vracht uit een kiepauto in het water plonsden.

Gelukkig was het niet al te diep en landden ze allemaal op hun van vleeskussens voorziene zitvlak, al vielen ze boven op elkaar, hun bepantsering kon wel wat hebben.

Versuft en doorweekt krabbelden ze met verzopen permanentjes in het rond, terwijl de sterke stroming vat op ze probeerde te krijgen, maar ze waren zwaar genoeg om te weerstaan, zeker en masse. 

De door het water glad geslepen keiige bodem gaf weinig houvast, maar het lukten de eerste lijvige dames naar de kant te krabbelen, waar ze zich versuft op de oever hesen, van kwebbelen niet langer sprake. Elk had het te druk met zichzelf, haar in wanorde geraakte doorweekte kleding, gescheurde kousen, verloren schoenen, de zo zorgvuldig gekapte haren die nu langs haar vertrokken gezicht slierten, nog onbewust van de beurse plekken die ze bij de val had opgelopen. Dat volgde later, nadat ze de schrik te boven was.

Als een verloren peloton dromden ze samen, zochten steun en troost bij elkaar. Zoals ze eruitzagen in nog wel hun zondagse kleren. Wat een gezelligheidswandeling had moeten zijn eindigde in een verzopen ramp.

Boos staarde de eerste naar het geschonden bruggetje. “Dat is de schuld van…”, hijgde ze amechtig, “van…, van…, dat stomme ding. Hoe kan een brug het nou begeven?”

“Achterstallig onderhoud”, meende een ander

“Materiaalmoeheid”, opperde er een. “Het kan toch niet dat argeloze wandelaars… Dit gaat iemand betalen.” Ze inspecteerde haar verfomfaaide en gescheurde kleding waaraan niets damesachtigs meer te bespeuren viel. Het leek veel meer op een verzameling lompen die nat van de vuilnisbelt waren gegraaid. Bovenal kon ze haar ondergoed niet bedekken, zeker niet de groteske directoire. Zo kon ze zich niet vertonen, niet eens onder haar vriendinnen, laat staan in het openbaar. Langs haar hangwangen biggelden tranen. “Hoe moet het nou?”, piepte ze zielig, waarop de anderen het antwoord schuldig bleven, want zo voelden ze zich allemaal.


Uitgelicht: bron © Greisch

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.