Joachim Wilbers
Wat was eng aan dit bos dat ze zich niet op haar gemak voelde? Ze wist het niet. Onbehagen, de sfeer, alsof de bomen konden spreken, ze elk moment de wortels zouden losrukken om haar te omsingelen, alsof achter iedere steen gevaar loerde. Toch was het overdag, volop licht, al is dat in een bos minder. diffuser, dan in open veld.
Ze wandelde vaker door bos, maar dit was anders. Ze was hier nog niet geweest, maar dan nog. In de bossen hiervoor, die ook nieuw voor haar waren, had ze dat gevoel niet. Ze had ervan genoten, maar hier wilde ze zo rap mogelijk weg.
Haar nadeel was de uitgestrektheid van dit bos. Hier liep ze niet een, twee, drie doorheen. Het vergde tenminste een halve dag om het eind te bereiken, maar terug wilde ze niet.
Ze hield niet van op haar schreden terugkeren, ze wilde vooruit. Zo was haar karakter. Niet omkijken…
Ze versnelde haar pas, bleef dan plotseling staan. Had ze iets gehoord en zo ja, wat?
Er zwierven wilde zwijnen in de omgeving. Dat wist ze. Zou het dat zijn? Vast. Ze herademde opgelucht, want ze was niet gauw bang, niet voor wat ze kende, of kon benoemen tenminste. Wel voor wat ze niet begreep, dat andere, waarin ze eigenlijk niet geloofde, maar dit keer wist ze het niet meer.
Kon het zijn…? Geesten, elfen…, alles waar fantasy literatuur over schreef? Zou het waar kunnen zijn en werd ze er de eerste keer mee geconfronteerd, of verbeeldde ze het zich, sloeg haar eigen fantasie op hol, aangewakkerd door de sfeer, want de sfeer kon ze niet ontkennen? Die was er. Ze voelde het. Het bezorgde haar kriebels en rillingen, maar wat is dat eigenlijk, sfeer?
Er moest toch iets zijn dat het onaangenaam maakte. Iets dat ze niet kon zien, alleen voelen. Alleen deze gedachte joeg haar de stuipen op het lijf en dat strookte niet met haar nuchtere aard. Wat je niet zag of hoorde, was er niet. Dat had ze altijd geloofd. Daarvan was ze overtuigd, alleen nu niet meer.
Ze versnelde nogmaals, spiedde links, rechts. Haar blik probeerde de dichte vegetatie te doorboren om te zien wat er zich verborg, maar ze ontdekte niets. Het was bladstil en ook dat beviel haar niet.
Geen kwinkelerende vogels, geen geritsel. Zou het dat zijn? Elk bos zat vol leven, maar hier niet, alsof het de adem inhield voor wat zou komen. Dat maakte het eng. Ze miste de gekende geluiden.
Dat stelde haar in zekere zin gerust. Ze kon verklaren, alleen niet waarom er geen bosgeluiden klonken. Dat verontrustte opnieuw, want daarvoor moest een reden zijn. Het was niet zomaar stil.
Ze probeerde; riep, maar het leverde geen resultaat, al was er het rustgevende van haar eigen stemgeluid, waarom ze herhaalde, zong, neuriede, om in elk geval wat geluid aan het bos toe te voegen. Ze overschreeuwde haar angst, zonder dat ze in de gaten had hoe luid ze klonk. Als er al iets in de buurt zat, was het nu beslist gevlucht.
Maar was dat zo? Ze wist het niet. Kon ze het niet evengoed aantrekken? Hier ben ik. Vreet me maar op.
Zweet brak haar uit. Ze werd duizelig, wankelde, zwalkte van links naar rechts en zag nauwelijks waar ze liep, tot ze tegen de grond sloeg en bleef liggen.
Hoelang had ze er gelegen toen ze werd gevonden? Niemand kon het zeggen, zelfs niet bij benadering en zijzelf wel het minst. Ze lag vastgebonden, zonder besef van tijd of plaats, wauwelde ze over geesten, boze tovenaars en bomen die haar grepen toen de zuster over haar heen boog met de spuit die haar moest kalmeren…
Uitgelichte foto: bron