Joachim Wilbers
“Hoe zit het? Gaan we nog?”, vroeg ze ongeduldig omdat hij opnieuw zijn pijp stopte. Hij keek haar aan en ze zweeg, maar hij had het beloofd en zuchtte, stopte de pijp in zijn zak en stond op.
Ze wist dat hij er geen zin in had. Nooit. Hij deed het voor haar, niet om haar een plezier te doen, maar omdat je soms dingen doet voor mekaar, zoals zij ook voor hem. Niet dat het daarom gemakkelijker was, ook dat wisten ze van elkaar. Niet voor hem maar evenmin voor haar, maar ze vroeg zijn steun en die onthield hij haar niet, zoals zij nooit hem haar steun zou weigeren. Ze waren partners in alles.
Dat was altijd zo geweest, als kinderen al. Ze kenden mekaar hun hele leven, waren altijd samen geweest en gebleven. Hij de zoon, zij de aangenomen dochter, als baby, wees, uit een vluchtelingenkamp gehaald.
Hoe jong ook, het had haar getekend; de bombardementen, de knallen waar ze nog altijd van schrok. Niet als ze erop verdacht was, zoals met oudjaar, wel als plotseling een voetzoeker ontplofte, of een kapotte uitlaat. Harde geluiden ontlokte altijd een schrikreactie.
Ook de dood van haar ouders, al had ze er geen actieve herinnering aan. Ze was bang voor verlies.
Ze groeiden samen op en hij ontfermde zich over haar. Dat was zo gegroeid. Hij voelde zich verantwoordelijk voor het angstige even oude zusje, hoewel ze allang niet meer bang was, maar toch, zonder hem…
Ze wisten allebei dat het over verliezen ging. Zijn ouders waren inmiddels overleden. De tweede keer dat zij haar ouders verloor. Dat was een lastige tijd. Nog meer voor haar dan voor hem.
Daarom ging hij met haar mee, alhoewel het moeite kostte, want dit keer ging het over zijn verlies. De chemo had niet gedaan wat ze er beiden van hoopten. Ze was ongeneeslijk ziek, opgegeven, een kwestie van enkele jaren, hooguit. Ditmaal zou hij haar verliezen, maar zij hem ook. Dat was haar angst; de dood alleen onder ogen zien. Niet gemakkelijk, maar het moest worden geregeld voor het te laat was, zij niet langer wilsbekwaam. Daarom moest het worden vastgelegd, al was het met lood in de schoenen en het was niet het eerste gesprek. Ze kenden het inmiddels, wat het daarom niet vanzelfsprekender maakte.
Dood kwam te dichtbij als je het erover had, al was het nog niet zover. Toch voelden ze juist dan de nadering van het onafwendbare. Alsof ze het juist daarmee dichterbij haalden, door het erover te hebben, op schrift vastleggen hoe het zou gebeuren.
Juist het officiële, in bijzijn van een man in witte jas die vragen stelde, zeker wilde weten dat het haar wens was. Daarom ging het; wilde zij dit zelf?
Natuurlijk niet. Ze wilde leven, verlangde niet naar de dood, maar ze kenden beiden de prognose, de voorspelde aftakeling. Haar ziekte was bekend en daarmee het vervolg.
Nog was het niet dringend, tenminste, ook dat was niet zeker. Het kon zomaar in een stroomversnelling raken en dan waren ze te laat. Ze moest bij haar volle verstand zijn om de beslissing te nemen. Daarmee had hij moeite, omdat het leek of ze het zelf versnelden, juist door alles vast te leggen.
Dat was niet werkelijk zo, hield hij zichzelf voor, zonder dat het overtuigde, ook omdat het voor haar daardoor dichterbij kwam, alsof ze een barrière namen die dood van leven scheidde. Het was niet gemakkelijk. Niet als ze er samen over spraken. Dat was geen probleem. Ze konden het samen zelfs heel nuchter beredeneren. Het was nu eenmaal zo. Ze zouden elkaar verliezen en in zekere zin hadden ze er inmiddels vrede mee, maar in bijzijn van derden riep het toch een ander gevoel op.
Dan leek het of ze het gevreesde moment naar zich toehaalden, de tijd die hen restte bekorten en dat voelden ze allebei. Dat maakte de gang naar de arts niet eenvoudig. Liever sloegen ze dat deel over, maar dat ging niet, hoezeer hij ook treuzelde door een nieuwe pijp te stoppen.
Ze begrepen het allebei. Haar wens het achter zich te laten. Tegelijk haar angst voor verlies. Zijn onwil haar los te laten, alsof hij haar weggaf als het eenmaal zwart op wit stond, alsof hij haar aanstaande dood accepteerde, wat hij niet deed, al wilde hij evenmin haar lijden.
Ze leek opgelucht nadien, nadat de formaliteiten waren afgerond. Hij niet. Hij bleef het gevoel houden van een verkeerde stap. Was dat egoïsme, weigeren haar los te laten? Waarschijnlijk, want hij was niet ziek. Het ging om haar, niet zijn aftakeling. Hij moest haar behoeden, of liever; zij moest zichzelf behoeden, maar toch; het bleef dubbel. Onafwendbaar, hield hij zichzelf voor, maar dat gaf geen rust.
Uitgelichte foto: bron – The NYC Dance Project