Jan Blommaert
De Pietendiscussie: zucht. Sinds Jan Nederveen Pieterse in 1990 zijn “Wit over Zwart” publiceerde en met boek en expo de boer opging, is het thema van de Zwarte Piet als icoon van een niet-verwerkt kolonialisme, dat hedendaags banaal racisme is geworden, niet meer weg te halen. Het is een jaarlijks ritueel dat rond 11 november (de aankomst van de Sint) losbarst, en als strovuur weer uitdooft van zodra de pakjes op 6 december geopend zijn.
Jaar na jaar krijgen we een debat met een bijzonder transparante structuur. In de ene hoek staat het anti-Pietenkamp, die wijzen op het racistische en stigmatiserende karakter van Zwarte Piet – de jonge, domme maar vrolijke knecht van de blanke oude Sint. Aan de andere kant heb je het pro-Pietenkamp, degenen die zeggen dat het gewoon “een traditie” is, niks met racisme te maken heeft (het schoorsteenverhaal), en dat zij die een niet-zwarte Piet eisen zeurpieten zijn.
Voorafgaand.
Ten tweede, ik sluit me al decennia aan bij een rijpe onderzoekstraditie die racisme ziet als ideologisch: een denkpatroon dat harde belangen rationaliseert, en dat bovendien een “kennisleer” is: het is een bril doorheen dewelke we de werkelijkheid filteren en begrijpen. Concreet: racisme leidt tot de vanzelfsprekende, als feitelijk voorgestelde aanname dat bepaalde groepen mensen, evident en van nature, minder goed of beter zijn in bepaalde dingen, en daardoor, evident en van nature gediscrimineerd mogen worden. Discriminatie, in racistisch perspectief, is gewoon het in stand houden van een bepaalde als natuurlijk voorgestelde orde, meer is het niet.
Lees hier verder
Uitgelichte foto: bron
Een gedachte over “Zwarte tieten”