Verandering

Gösta Hübinette: Ancient (1928)



Joachim Wilbers

 
Wie wil in vredesnaam dood?, vroeg zij zich af. Dat wil je toch niet en toch gaf hij die wens te kennen. Waarom? Hij was het leven zat, zei hij. Kijk naar het nieuws, dan weet je genoeg. De infantiele programmering op tv, het oprukkende amusement in de straten. Het lijkt wel of mensen niet meer nadenken en misschien hebben ze dat nooit gedaan, op een minderheid na. Ik wil daar niet langer bijhoren, onderdeel zijn als consument, want je hebt geen keus. Zolang je leeft draai je mee in de mallemolen. Je kunt je ertegen verzetten, maar dat is niet meer dan pathos, een zwakke poging om anders te zijn, je te onderscheiden, maar waarvan? De wereld draait door volgens de grootste gemene deler en jij doet mee, of je wilt of niet.
Dat was gisteren en nu is hij er niet meer. Uit het leven gestapt, zoals dat heet. Hij was eruit gegleden nadat hij een sapje dronk dat hij had geprepareerd. Vredig ingeslapen. Hij glimlachte zelfs, blij dat hij ervan af was en hij was nog geen veertig, waarschijnlijk pas op de helft van zijn leven dat nu voorbij is.
 
Ze huilde niet, terwijl ze naar het levenloze lichaam keek, dat hem niet langer leek toe te behoren. Ze had geen tranen. Hij zou het ook niet gewild hebben. Rouw niet om mij, had hij gezegd. Dit is wat ik wil. Daarom is er geen plaats voor verdriet. Als je van me houdt zul je blij zijn. Maar dat was onmogelijk. Ze miste hem en zijn zwarte humor, waarom ze altijd moest lachen, al begreep ze nu dat het hiertoe had geleid. Zijn kritische kijk op de samenleving. Het waarom mensen altijd op de verkeerde stemmen, hijzelf niet uitgezonderd. Hij zonderde zichzelf nooit uit, beschouwde zich niet als beter dan de rest, als iemand die het wist. Hij begreep dat hij een onderdeel vormde van alles wat hij verafschuwde en misschien was dat wel het belangrijkste aan zijn doodswens; dat hij niet kon ontsnappen, behalve wanneer hij er niet meer zou zijn.
 
Hij was de wereld zat, maar ook zichzelf, het leven dat hem dwong te conformeren. In de winkels, op straat, overal waar hij kwam werd hij geconfronteerd, vooral met zichzelf en het onverenigbare met zijn innerlijke drang.
In de grond was hij positief. Hij geloofde in verandering, in dingen ten goede keren, maar het lukte niet omdat hij telkens tegen de grenzen van het maakbare stootte. Was hij het zat, had hij het gevecht opgegeven? Ook, maar daarom niet.
Hij was te klein in het grote geheel. Dat was het. Het deed er niet toe of hij leefde. Het veranderde niets. Ook zonder dat hij was geboren was alles zoals het is. Zijn leven haalde niets uit. De mensheid was met te veel om iets te kunnen betekenen en dat was niet de schuld van de anderen, ook niet van hemzelf. Het ging gewoon niet. Een leven was te gering om verschil te maken.
 
Wat moest ze nu? Over het vervolg hadden ze het niet gehad. Wilde hij worden begraven, gecremeerd of maakte dat niet uit? Moest ze iets organiseren, vrienden uitnodigen? Ze wist het niet. Wat wilde ze zelf, welk afscheid wilde zij, of was dat afscheid al geweest, vond het plaats terwijl ze over zijn einde spraken? En belangrijker nog; wilde zij blijven, wilde ze nog verder zonder hem?
 
Ze kon zich de dood niet voorstellen. Het beangstigde haar. Eeuwig niets. Ze kon het zich niet voorstellen, begreep het niet, was wat haar angst inboezemde.
Zie hem hier nu liggen. Niets meer, een leeg omhulsel. De man die ze had gekend, van wie ze zielsveel had gehouden, was weg. Wat gebeurde met hem, met haar als ze dezelfde keuze maakte? Ze hield niet van het ongewisse. Dat had ze nooit gedaan. Ze verafschuwde verrassingen en de grootste verrassing kwam bij wat hij had gedaan. Niemand kende het vervolg, al was hij er vast van overtuigd dat er niets was. Ook hij wist dat niet zeker, kon het niet zeker weten, zelfs hij niet. Dat maakte haar onzeker, voor hem maar vooral voor zichzelf.
 
Ze keek naar de kom met het preparaat dat hij had samengesteld, waaraan hij was gestorven. Het trok haar aan, stootte haar af. De aantrekkingskracht zo groot als de afkeer die ze ervan had. Ze roerde het spul, besluiteloos, met een lepel. Hoelang bleef het werkzaam? Dat had hij haar niet verteld. Had ze tijd te laten bezinken, zijn gemis te boven te komen? Misschien als ze het in de koelkast bewaarde, maar ook dat wist ze niet. Wellicht werkte het daarna niet meer. Waarom had ze het hem niet gevraagd? Omdat ze, terwijl ze het bespraken, geen moment de dood als werkelijkheid had aanvaard. Dat was abstract gebleven, maakte geen deel uit tot het gebeurde. Toen pas begreep ze dat hij het meende, dat het zich voltrok, werd het realiteit en een mogelijke optie voor haarzelf.
 
Ze zou bij hem gaan liggen, stelde zich voor dat anderen twee lijken zouden vinden. Na hoelang, zouden ze al ontbinden? Niemand was op de hoogte. Kon ze dat hun vrienden aandoen, haar familie? Ze zouden het niet begrijpen, maar was dat nodig?
Voor hem was de keuze vrij, maar voor haar? Als ze het deed, was het om hem, omdat ze zonder niet verder wilde. Als persoon was ze niet klaar om van het leven afscheid te nemen, het ongewisse te aanvaarden. Daarom moest ze het niet doen. Ze kon zich beter bezighouden met zijn stoffelijk overschot en wat ermee moest gebeuren…
 
Dagen later vonden vrienden hen. Zij lag tegen hem aan en glimlachte net als hij.


Uitgelichte foto: bron

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.