Curran Hatleberg: River’s Dream
Joachim Wilbers
Het begon met een rookpluimpje, zoals zo vaak, een sliertje dat tijdig werd gesignaleerd. Tot zover was er weinig aan de hand. De brandweer kwam ter plaatse en had het vuur snel onder controle, maar het bleef oppassen.
Het had lang niet geregend. Periodes van droogte duurden almaar langer. Borden met ‘brandgevaar’ stonden opgesteld en iedereen was voorzichtig. Dat was voorheen wel anders, maar de mensen hadden geleerd. Het kwam haast niet meer voor dat brand ‘per ongeluk’ werd aangestoken. Zo ver waren ze inmiddels, wat niet betekende dat het gevaar was geweken. Brandwachten bleven alert, verdacht op het geringste sliertje rook.
Ze begrepen niet goed waardoor dit vuurtje was veroorzaakt, een brandje van niks dat zomaar was ontstaan. Zo leek het toch, maar brand ontstaat niet zomaar. Er is altijd een oorzaak.
De lucht was staalblauw. Geen onweerswolkje in de verste verte. Er lag geen glas in de buurt, geen enkele sigarettenpeuk…, alsof het vuur uit niets was geboren en dat kon natuurlijk niet, er moest een oorzaak zijn.
De temperaturen waren hoog, al weken boven vijfendertig graden, droge hitte, er stond wind, niet overdreven, maar toch. Klimaatverandering eiste elk jaar meer slachtoffers, tijdens alle seizoenen. Als het regende viel het met bakken. Paden veranderde in kolkende modderstromen. Orkanen met verwoestende werking kwamen steeds vaker voor en niemand wist hoe het zou eindigen. Niemand durfde nog voorspellen, ook wetenschappers niet.
De gemiddelde temperatuur steeg snel. Wat niemand tien jaar geleden voor mogelijk hield, werd werkelijkheid. Catastrofes volgden elkaar op. Records werden niet langer bijgehouden. Dat waren bijna dagelijkse fenomenen. Was het niet de regenval, dan waren het de windsnelheden, de droogte, de hitte… Het was niet bij te houden. Alle statistieken piekten. En nu dit. Een brandje, oké, maar waar kwam het door?
Terwijl de brandweerlui nog onderzochten, schoot achter hen plots een steekvlam op, gewoon uit de grond, niet al te hoog, maar de schrik zat erin. Als de bodem spontaan ontvlamde… Het geringste vonkje was genoeg, maar waar kwam dat vonkje vandaan?
Brandweerman was nooit een ongevaarlijk beroep, maar de laatste jaren…, ze verloren veel manschappen en toch moest het gebeuren, ook voor henzelf, hun gezinnen. Als branden ongelimiteerd hun gang konden gaan brandde de wereld af. Dan was het gedaan. Zomers werden gekenmerkt door branden. Ze wisten niet beter, niemand, ze leerden ermee leven en waren hun angst allang te boven, hoopten enkel nog. Niemand geloofde dat de gevolgen van klimaatverandering henzelf ongeschonden zouden laten, vechten tegen overmacht, inmiddels geworden. Ze zouden allemaal het loodje leggen en toch probeerden ze dat zolang mogelijk uit te stellen.
Waarom eigenlijk? Iedereen vocht dag in, dag uit tegen de elementen; de belangrijkste bezigheid van elk mens op de planeet. Ze handelden uit een soort plichtsbesef. Iedereen erkende inmiddels dat zijzelf schuldig waren, dat niet de natuur maar zij dit veroorzaakten, ook al was het ongewild. De uitbuiting van de aarde had te lang geduurd, zo vanzelfsprekend, denkend dat de mens alles toebehoorde. Daarvoor kregen zij de rekening gepresenteerd, een hard gelag, de totale bevolking inmiddels gedecimeerd, kinderen waren omgekomen, ouden van dagen…, oorlog kon niet wreder zijn.
Oorlog bestond niet meer. Ze hadden wel iets anders aan hun hoofd dan elkaar naar het leven staan. Dat leek winst, maar iedereen wist dat ze een achterhoedegevecht leverden en dat uiteindelijk ook de laatste mens zou vallen. Ze verloren omdat de opwarming bleef doorgaan. Het was niet te stoppen en dat hadden zijzelf in gang gezet…
Niet zijzelf persoonlijk. De mens gedurende generaties ondanks waarschuwingen hadden ze laten gebeuren. Doof en blind, tot ontkennen niet langer kon, tot het geweld zodanig om zich heen greep…, maar toen was het al lang te laat…
De steekvlam werd gedoofd, maar er ontstonden nieuwe, overal rondom in een tempo dat het peloton niet aankon. ‘Brand meester’ konden ze vergeten, ze trokken zich blussend terug, achterwaarts, zoekend naar een doorgang. Het vuur dreef hen naar de grot, alsof het bepaalde, zij niets te zeggen hadden.
Ze doken erin weg uit lijfsbehoud al wisten ze dat het geen zin had. Ondanks hun brandwerende kleding, zuurstof en ander materiaal zouden ze hier sterven, een langzame dood. Vuur was machtiger dan zij die het bestreden, want de reden dat ze niet begrepen was diezelfde brandwerende kleding, de dikke zolen onder hun laarzen beletten waar te nemen hoe hoog de bodemtemperatuur was opgelopen.
Wat wel in mesthopen gebeurde, gebeurde hier in de vrije natuur. Jarenlang afgestorven vegetatie broeide tot het spontaan in brand vloog, de bodem, de hele omgeving verzengde en de brandweerlieden mee. Zonder dat het werd bestreden greep het vuur snel om zich heen, bereikte dorpen en steden. Mensen gilden, ten prooi aan de vlammen…
Uitgelicht: bron