POLITIONELE ACTIES
‘Opzettelijk en meedogenloos’ of de ware aard van de politionele acties!
M.E.C. Roos
Frank Vermeulen suggereert dat “Natuurlijk, de kwestie was in Nederland gevoelig.’
Hoe gevoelig? En wat was de inhoud? Ik beperk me tot het overheidsbeleid. Het overheidsbeleid tegen de zogenaamde christen Indo’s en christen ‘maatschappelijke Nederlanders’, de honderduizenden direct betrokkenen, die zeer summier door Frank Vermeulen genoemd worden, zouden we tot einde zestiger jaren van de vorige eeuw, als uiterst gevoelig en als uiterst begrenzend kunnen benoemen. Een voorbeeld uit het begin van de vijftiger jaren van de vorige eeuw vinden we in Kamerstukken. De volgende uitlatingen zijn afkomstig van de katholieke minister Van Thiel (KVP: opgegaan in het huidige CDA) van Maatschappelijk Werk:
“De regering heeft de overtuiging, dat de belangen van het overgrote deel van de in Indonesië geboren en getogen personen van Nederlandse nationaliteit (Wertheim noemde in zijn oratie -1948 Amsterdam – het aantal 250.000. MECR) het beste zijn gediend met een voortgezet verblijf in Indonesië. […………] De ervaring heeft echter geleerd, dat de overkomst naar Nederland voor de Indische Nederlander, zowel voor ouderen als jongeren, vaak een ontworteling betekent, die onherstelbaar is.”
Het is een blijvende herinnering en een groeiende erkenning van ondermijnen van de mensenrechten en de gevoeloosheid in de jaren 1945 -1949 en later door de Nederlandse overheid. Direct na de Japanse overgave brak een revolutie en bevrijdingsoorlog uit!
Het lijkt een detail in 2008. Maar blijft indruk maken in de context van ‘ Hoe (Nederlandse MECR) mensen zich verhouden tot geschiedenis (van ‘andere’ MECR) Nederlanders [..]’
‘Wereldwijd lag de kwestie ‘natuurlijk’ niet gevoelig. Een onderzoekscommissie van de Verenigde Naties oordeelde in 1948 dat het Nederlandse militaire optreden in de republiek Indonesië ‘opzettelijk en meedogenloos’ was.
Minister van Buitenlandse Zaken Maxime Verhagens voorganger Ben Bot (Totok) heeft een aantal jaren terug namens de regering intense spijt betuigd over de gewelddadige en pijnlijke wijze waarop de wegen van Nederland en Indonesië zich door het Nederlandse optreden hebben gescheiden.
Frank Vermeulen lijkt in zijn artikel Met toean Van Baalen & Co naar ons Indië, samen met Bas Heijne ‘met de ware aard van de politionele acties’ en net als Heldring – onlangs in NRC – een voetnoot in de historische processen en continuïteiten van Nederland aan te reiken met ik citeer Heldring: ‘Het verleden van sommige Europese volken, Nederland incluis, is ook te veel in tegenspraak met die fraaie normen (in relatie met o.a. mensenrechten, staat van ontkenning en wederzijdse slachtpartijen. MECR) […].’
Deze voetnoot beter geformuleerd deze periode van ‘Nederlandse acties’ was er een die vaak gevaarlijker was, ook voor Indische Nederlanders (Totoks en Indo’s) en Chinezen, dan de Japanse (boeddhistische-shinto) bezettingsjaren. Het risico het leven te laten als gevolg van onberekenbaar geweld was groot. Hoeveel christen Indische Nederlanders en boeddhistische Chinezen er in de bevrijdingsoorlog zijn omgekomen als gevolg van direct geweld, is niet bekend. Wel bekend is dat er rond mijn geboortejaar (1951) nog een groot aantal Indo’s (Nederlandse Euroa-ziaten) geregistreerd waren. Lang geleden?
Het lijkt me dat de zogenaamde politionele acties in het licht zullen moeten gehouden worden van het kader van de internationale rechtsorde. Meer specifieker: ‘misdrijven tegen de vrede’ en ‘misdrijven tegen de menselijkheid.’
Sinds de Militaire Tribunalen (Geallieerde Militaire Tribunalen) van Tokio en Nürnberg wordt met een missie tegen de vrede, een agressieoorlog bedoeld.
Ik geef twee ‘ooggetuigenverslagen’. Na de proclamatie van de Republiek Indonesië in 1945 nam Pramoedya Ananta Toer actief deel aan de Indonesische vrijheidstrijd. Tijdens de eerste zogenaamde politionele actie (juni 1947) werd hij, 22 jaar oud door het Nederlandse bezettingsleger gearresteerd en voor 2,5 jaar opgesloten. Zijn bevindingen zijn uitgebreid te lezen in zijn boeken. Veel Indonesische vrijheidsstrijders werden o.a. in de gevangenis Bukit Duri opgesloten en gefolterd. In de excessennota lezen we: ‘Het is waarschijnlijk dat verhoormethoden waarbij gebruik werd gemaakt van onder meer slaan, ondersteboven ophangen, het toedienen van stroomstoten, het geforceerd binnengieten van water algemener voortkwamen […….] terwijl zwaargewonde slachtoffers zonder pardon werden vermoord.’ Regeringsvoorlichter W. A. van Goudoever zag: ‘Een speciale categorie klachten betreft de behandeling waaraan vrouwelijke aangehoudenen bloot staan,’ niet over het hoofd maar vond het beter niet in details te treden.
Pram maakte onder Nederlandse terreur (1945 – 1949) ook een periode van ballingschap en dwangarbeid mee op het eiland Edam (Pulau Damar) voor de kust van Jakarta. We lezen in zijn Aantekeningen het volgende: ‘Jakarta: 17 juli 1947. Eerste militaire actie. Gefolterd door een peloton mariniers, totoks, Indo’s en Ambonezen. Spullen thuis in beslag genomen. Tenslotte zonder behoorlijk proces opgesloten in Bukit Duri.’ Veel Indonesische vrijheidsstrijders werden in de gevangenis Bukit Duri opgesloten en gefolterd. Hoogleraar Indonesische Letterkunde te Leiden (tot 1986) Prof. dr. A. Teeuw heeft via de literatuur van Pram een zeer eigen kennis van de Indonesische werkelijkheid ontwikkeld. (A. Teeuw. Pramoedya Ananta Toer. De Verbeelding van Indonesië. De Geus.1993)
In Trouw van 7 januari 1995 gaf Trijnko Lentz, toenmalig vicevoorzitter van de Vereniging Oud militairen Indiëgangers zijn impressies die samenlopen met de ervaringen van Pram: ‘Als ik mijn ogen dichtdoe, dan zie ik niet de wreedheden van de Nederlandse soldaten. Dan zie ik de uitgemoorde Chinezen die met de handen op de rug door de kali (rivier. MECR) drijven. Dan zie ik Chinese families die vermoord zijn, meisjes die in de tuin liggen met de bamboestok door hun rug gestoken. [….]’
We hebben in 2008 in onze Nederlandse samenleving meer dan een miljoen Nederlanders die verbonden zijn met Indonesië. Nederlandse Identiteit? O ja: zij zijn de grootste allochtonengroep in Nederland.
Het radiobericht van de onafhankelijkheidsproclamatie in augustus 1945 bracht op vele plaatsen in de Indische Archipel juichende en feestende Indonesische menigten op de been.
Onafhankelijk, al dan niet, meer of minder gesteund door Japanners. Feit blijft dat niet alleen in vroeger eeuwen, maar ook in de twintigste eeuw bewoners en (land)arbeiders door het hardvochtige Nederlandse regime niet alleen slecht werden behandeld echter ook stelselmatig werden kapotgemaakt. Ik geef uit een mère a boire één voorbeeld van schenden van ethische normen. De Koelie-Ordonnatie. Een regeling van de arbeidsvoorwaarden, die onder internationale druk pas in 1936 werd afgeschaft. Met onder meer de volgende regel dat niet-westerse arbeiders elk uur van de dag beschikbaar moesten zijn voor het werk. Degene die om wat voor reden dan ook zonder toestemming van de werkgever meer dan 24 uur niet op zijn of haar werkplek aanwezig was, wachtte een celstraf van een maand. Amerikaanse afnemers van uit Nederlands-Indië afkomstige producten dreigden met een boycot, wanneer de Nederlanders de hardvochtige Ordonnantie zouden handhaven. De diepste wortels van het geweld waar in het artikel van Vermeulen over wordt gesproken en mail-inzenders melding over maken en zo’n vernietigende uitwerking op Indonesië had, kunnen we terugvinden in het patroon van geweldmisdrijven in de eeuwenlange koloniale tijd en de wijze waarop het christelijke Nederlandse koloniale gezag met misdaad omging. ‘In 1945 en de daaropvolgende jaren werden […], vooral Indo-Europeanen (allen met een Nederlands paspoort. MECR), gedood, verbannen of gedwongen zich tot Indonesiër te assimileren,’ herinnert ons Robert Crib in 2007 in zijn artikel: Misdaad, geweld en uitsluiting in Indonesië. In Nederland is het vrijheidsstreven in Indonesië en het goed recht ervan altijd onderschat Er waren reeds vele richtinggevende signalen bekend. Het einde van het christelijke koloniale Nederlandse bestuur, dat eeuwenlang gekenmerkt werd door een complexe, rommelige en tegenstrijdige constructie, zou moeten eindigen in een gewelddadige krachtmeting tussen kolonialisme en nationalisme.
In 1949 kwam met de soevereiniteitsoverdracht geen einde aan het geweld. Ik blijf Crib volgen. Een jaar voor mijn geboorte in januari 1950, vielen in Bandung slachtoffers van militair geweld. De Angkartan Perang Adil onder bewind van Raymond Westerling deed toen een couppoging. Het aangeleerde geweldsidioom bleef nog courant ook nog later in 1965. Geweldsinstituties waren diep verankerd in het politieke proces. Bendes konden zich eenvoudig en zelfs (religieus) oprecht, opstellen als vertolkers, van de grieven en problemen in de nieuwe Indonesische samenleving. Vanaf 1945 waren het de Indo’s (Euro-aziaten) die zwaar te lijden hadden onder een proces van uitsluiting. Gedurende de jaren vijftig – toen de Indo’s met één Nederlands paspoort in Nederland niet welkom waren – en ook in de jaren zestig onderdrukte het Indonesische leger langzaam maar gestadig honderden gewapende eenheden. En niet alleen op Java. De katalysator voor het geweld waaraan de Indo’s ten prooi vielen was volgens Crib het acute gevoel van kwetsbaarheid dat de Indonesische nationalisten hadden namens hun uitgeroepen Indonesische Republiek. Tijdens de revolutionaire omwenteling waren het de Indo’s, die werden gezien als de naaste vijanden van het idee Indonesië en die juist daarom slachtoffer werden van de eerste en latere gewelduitbarstingen.
De eerste politionele actie en haar economische achtergrond
In de jaren van strijden voor vrijheid, omwenteling, economische belangen en herstel, wist Nederland zo’n 100.000 jonge werkkrachten/militairen in te zetten voor haar eigen economische wederopbouw. Terwijl Nederland aan de rand van de afgrond stond, wist toen ook al, een minister van financiën een antwoord. Uit cijfers van Jan Tinbergen bleek dat Nederland in dien Indië verloren zou geraken, inderdaad rampspoed geboren zou worden. De suikerrietplantages, de tabaksvelden kortom alle landbouw en industrie en oliewinning zou op korte termijn weer moeten functioneren. Om weer groot bij te dragen aan de Nederlandse economie. De latere Nobelprijswinnaar had berekend dat, net voor de oorlog, Indië voor 14% bijdroeg aan het nationaal inkomen van Nederland. De toenmalige minister van financiën Piet Lieftinck, nam zijn verantwoording en had nu een onderbouwing om militair in te laten grijpen. Om zo de agrarische en economische gebieden in de Indische archipel te vrijwaren van improductiviteit door het inzetten van militair geweld op locatie. Op 20 juli 1947 begon de eerste politionele actie, met als doel de agrarische en industriële gebieden te ontdoen van lastpakken en vrijheidstrijders. Heden ten dage zou het kunnen worden omschreven als ‘Vogelaarwijken’ avant la letrre schoonvegen.
The Dutch care: tentara soesoe, ‘het zachte leger.’
De haast vergeten bevrijdingsoorlog: de Java oorlog van 1825 tot 1830 was van enorme betekenis voor de toekomst van Indonesië en liep vooruit op de nationalistische beweging en de laatste bevrijdingsoorlog in de twintigste eeuw en… een internationale ondersteuning voor een vrije republiek Indonesië.
Over de Atjeh oorlog en haar ‘killing fields’ en de Bali-moorden door het Nederlandse leger een andere keer?
Terug naar de nu actuele excessen of oorlogsmisdaden. Uit een VN-rapportage van 1948: ‘deliberate and ruthless’, de eerste (economische) politionele actie dus. De massamoord in het dorp Rawagede, op West-Java, werd en dat is opmerkelijk, uitgevoerd door zeer jonge dienstplichtige infanteristen van de Koninklijke Landmacht, alweer zestig jaar geleden. Dat was wel zeer speciaal, want veel andere oorlogsmisdaden waren het werk van KNIIL-beroepsmilitairen die gehard waren door hun ervaringen met het boeddhistisch-shintoleger van Japan en de concentratiekampen en de Birmaspoorlijn. De divisies van dienstplichtigen werden tentara soesoe, ‘het zachte leger’, genoemd. Ze stonden, net als in Afghanistan en andere oorlogsgebieden waar Nederland al dan niet onwettig en ondoelmatig actief is, zogenaamd vriendelijk tegenover de bevolking: the Dutch care. De Excessennota is in feite een overzicht van bijna 600 zaken van geweldmisdrijven en plunderingen, die door Nederlandse militairen zijn bedreven en die destijds door krijgsraden zijn berecht. Ze variëren van het in brand steken van verdachten en verkrachtingen van vrouwen en kinderen, tot zware mishandelingen en diefstallen.
Het is alweer 20 jaar geleden dat de historicus dr. Lou de Jong in deel 12 van zijn geschiedschrijving met zijn keihard eindoordeel over de Nederlandse regering naar buiten kwam: “Van háár ging de opdracht uit om de Republiek Indonesië te bedwingen, dat wil in Nederlands perspectief zeggen een gewapende opstand neer te slaan, en zij wist na enige tijd dat dit bedwingen gepaard ging met excessen en zij heeft, toen zij dat wist, onvoldoende ingegrepen.”
We blijven zacht ja, anders ‘zach’t toch? De direct betrokkenen en hun nazaten: ruim een miljoen Indische Nederlanders!
‘De Nederlanders krom van schuldgevoel’ in 1945, in 1947, in 1949 en in 1998?
Wat is er de laatste jaren gaande. Accenten worden verlegd en erkend. Omdat de traditionele Nederlandse politici, historici en columnisten, die in de kwestie Indië en daarbij horend de zogenaamde buitenstaanders: Indische Nederlanders (Indo’s – Euro-aziaten -, Totoks, Chinezen inclusief de Molukkers etc) slechts schrapten en selectief overschreven en dus broddelwerk afleverden. Het werk van andere ‘vakbroeders’ werd als politiek niet correct of ‘niet-objectief’ beschouwd. Een soort Indische broedermoord dus. In 1945 en de daaropvolgende jaren werden in Indonesië en in Nederland de laatste dragers van een beschaving van buitenstaanders, afgemaakt, verbannen en in Nederland niet toegelaten. Terwijl hun materiële zaken (o.a achterstallige salarissen etc.), conform de regelingen getroffen, tijdens de Ronde Tafel Conferentie, met de soevereiniteitsoverdracht in 1949 aan Indonesië werden overgedragen. Alle rechten en plichten van Nederlands-Indië als zelfstandig rechtspersoon waren aldus overgegaan op de nieuwe republiek Indonesië. In 1947 riep De Veiligheidsraad al op tot een staakt het vuren. De nieuw gevormde republiek Indonesië en Nederland werden gedwongen – bijgestaan door een VN-commissie – aan de onderhandelingstafel te gaan zitten. De eerste bloedige politionele economische actie van Nederland had internationaal aandacht getrokken.
Er zijn echter al jaren andere publicaties en literatuur bekend inzake de kwestie Indië. Een voorbeeld uit NRC: ‘Fatsoenlijke huisvesting, kleding en behoorlijke betaling had geen prioriteit voor de Nederlandse regering. In Nederland (1945 MECR) zorgde dat voor commotie; er werden Kamervragen over gesteld.’ (’Redelijk inzetbaar’; Overlevenden van de Jappenkampen moesten meteen weer vechten door Steven Derix in NRC 19981003)
Nog meer buitenstaanders of direct betrokkenen.
Van Kleffens, door zijn werkzaamheden in het buitenland had kennis van de internationale betrekkingen en codes. De toenmalige Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten, was de bedenker van: ‘politionele actie van strikt beperkt karakter’ […] ‘met het oog op de onwillige reacties uit het buitenland.’
In Amsterdam brak, met oog op reacties in het buitenland, op 24 september 1946, de vertrekdag van de Zeven December-divisie naar de nieuwe republiek Indonesië, een massale staking uit waar aan met uitstekende overwegingen, tienduizenden Amsterdammers deelnamen.
In de jaren 1946-1949 hebben duizenden dienstplichtige soldaten dienst geweigerd, om niet mee te doen aan politionele actie van strikt beperkt karakter, de zogeheten Indonesië-weigeraars. Bij elkaar werden deze Nederlanders 1.500 jaar gevangenisstraf opgelegd. Als landverraders werden ze opgesloten in de gevangenis en jarenlang op- en weggejaagd, rechteloos gemaakt, getreiterd en gecriminaliseerd. Opvallend was dat de oud-NSB-ers en oud-SS-ers gratie en vrijheid werden verleend, terwijl onze niet-jongens hun volledige straftijd moesten uitzitten.
Een drama van ongekende ellende.
De gedachte dat de leiding in Indische aangelegenheden in de kolonie zelf moest komen liggen was al duidelijk tijdens en na de Eerste Wereldoorlog en haar revolutionaire tijden. (Voor vroegere vrijheidsuitingen: zie ook bericht 15) In 1916 werd met deze gedachte als basis de Volksraad opgericht. Zowel in Nederland als in Nederlands Indië werd weinig begrip getoond voor de actieve (gematigde) nationalisten (progressieve Indonesiërs volgens Wikipedia) in de Volksraad. Hans van Miert omschrijft de medeleden van een Boedi Oetomo-afdeling (Javaanse nationalistische partij) waarvan Soetardjo in de twintiger jaren bestuurslid was als openlijk radicaal en niet bang voor repercussies. Het waren vaak ambtenaren die zich niet lieten muilkorven uit angst voor hun loopbaan. Soetardjo was in die jaren commies bij de Dienst Volksgezondheid.
Een grondwetsherziening van 1922 zou in de praktijk van weinig betekenis zijn. De regenten in Indië zouden wel een interpretatie hebben gekregen, volgens de bronnen die Hans van Miert raadpleegde, dat artikel 62 van de nieuwe staatsregeling voldoende ruimte zou bieden om Indië ‘in het verschiet autonoom’ te maken. In 1925 onderging de Volkraad een upgrading, ze werd getransformeerd van adviserend tot medewetgevend orgaan. Echter met een ongelijke zetelverdeling voor de verschillende geregistreerde bevolkingsgroepen.
Elf jaar later in 1936 diende Soetardjo als Volksraadslid een voorstel in om een verzoekschrift aan de Nederlandse regering te richten. De gouverneur generaal (de landvoogd) G.G. Van Starkenborgh bracht in 1938 een negatief advies uit en de Nederlandse regering wees de petitie Soetardjo af waarin om een Dominion status voor Nederlands-Indië werd gevraagd. J.l Welter toenmalig minister van Koloniën gaf de volgende toelichting: “Mijn tijd is niet die van grote hervormingen, en mijn plaats is niet onder de grote hervormers.” Ook Colijn wendde zich af van de petitie een bod van de Volksraad.
Met de afwijzing van de petitie in 1938 begon een drama van ongekende ellende. Soetardjo waarschuwde vooraf Van Starkenborgh al voor de komende gevaren. Indien de petitie verworpen wordt zou de toekomst van Indië bevochten moeten worden. Gouka meldt in zijn dissertatie over de petitie Soetardjo een grote onverschilligheid van de Nederlandse-Indische regering met betrekking tot de inhoud van de petitie. Hij beschrijft tevens lauwe publieke reactie in Nederland. Spot en hovaardig oordelen viel de petitie in Nederland ten deel. Van te voren stond vast dat de meerderheid van het parlement blind was inzake de ontwikkelingen in de Indische archipel en zich onbeweeglijk en behoudend zou opstellen.
In 1945 wilde de eerste naoorlogse Nederlandse regering, intens gaarne zelfs, alsnog op de inhoud ingaan: binnen de grenzen van artikel 1 der Grondwet’, zelfstandigheid voor Indonesië.
BRON
NRC Forum – oktober 2008
-
HET RODE GEVAAR IS VOLLEDIG UITGEROEID
-
INDONESIË: SUHARTO EN ZIJN ERFENIS
-
WIJZE WOORDEN…
-
ONS INDIË
-
DE USA EN OOST TIMOR
-
DE POLITIEKE ROOTS VAN GEERT WILDERS
Bron uitgelichte foto: Pinterest – M.E.C. Roos